De jaren 70: consolidatie van de vernieuwing én van de traditie in het proza 1. De beginjaren zeventig: het realisme o realisme is nog steeds bepalend, er is zelfs een restauratiebeweging o Heere Heeresma, George Kool, Hans Plomp en Peter Andriesse – “Het Manifest van de jaren ’70” (1970) [1] O/ pleidooi voor de terugkeer naar het realisme, voor leesbare, consumeerbare teksten O/ reactie tegen het experiment van de jaren ’60 dat te elitair is, te zeer literatuur van de ivoren toren is · Heere Heeresma, “Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming” (1973) O/ verhalenbundel met programmatische inslag O/ ironie O/ licht verteerbare en consumeerbare verhalen O/ heel korte zinnen (paratadis) in nevenschikkend verband o bewuste kleinschaligheid – commentaar op het alledaagse – kleine anekdotiek – ‘huiskamerrealisme’ – populaire genres: kortverhaal en column – IRONIE! o Maarten Biesheuvel o Maarten ’T Hart: “Een vlucht regenwulpen” (1978) o J. Bernlef: “Meeuwen” (1976) o D.A. Kooiman: “De grote stilte” (1975) o ‘Feministisch’ realisme: kaderend in maatschappelijke emancipatie van de vrouw O/ Anja Meulenbelt: “De schaamte voorbij” (1976) O/ Hannes Meinkema: “En dan is er koffie” (1976) 2. Experimenteel proza A Raster- en Revisorproza o in de loop van de jaren ’70 verzetten intellectualistische literatoren zich tegen het nieuwe realisme o S. Polet: “Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?” (1973): reflectie over vernieuwing van / voor de experimentele moderne roman o twee avant-gardistische tijdschriften als uitlaatklep (Nederland) O/ Raster O/ De revisor RASTER (1967-1973 / 1977 -…) · redactie: Hans Cornelis Ten Berge, J. Bernlef, J.F. Vogelaar (“Kaleidiafragmenten”, 1970), Jacques Hamelink, C. Offermans o gebaseerd op twee pijlers O/ teksten met politieke inslag: marxisme O/ teksten met procédés ontleend aan de internationale avant-gardebewegingen ~ kopiëren van de toenmalige technieken uit de wereldliteratuur · verzet tegen de terugkeer van de realistische conventies, het was avant-garde, vormde een ander proza TH Sybren Pollet: Ander proza (1978): proza dat afwijkt van de realistische conventie. Hij maakt een onderscheid: totaalproza versus absoluut proza. [2] (A) totaalproza (taalkritiek) o onzuiver: de auteur maakt gebruik van bestaande teksten ~ collageboeken, vb. Daniël Robberechts: “Praag schrijven” (1975) o men tracht de consumptiemaatschappij te bekritiseren, de trivialiteit ervan aan de kaak te stellen. Men bekritiseert de taal en teksten van die maatschappij, die een manipulerende werking hebben (cfr. reclametaal): vb. Daniël Robbrechts: “tijdSchrift” (1977) (=totaaltekst), collageboek van verschillende teksten uit de consumptiemaatschappij, wegwerpteksten o men wil literatuur terug brengen tot een nulpunt, een nulgraad. Vb: Nulbeweging of Zeroisten in de plastische kunsten: elimineren van elke vorm van emotie. o Ivo Michiels: Alfa-cyclus, voortdurende kritiek/reactie op het woord. (B) absoluut proza (taalcreatie) o tussen de jaren ’60 en ’70 verandert de maatschappij: na de euforie volgt de stilte. Men doet aan introspectie, een neoromantiek bloeit. De nieuwe literaire vormen zijn de autobiografische romans en de egodocumenten (dagboeken, memoires, genealogische romans,…). Er is weer plaats voor introspectie, emotie, het eigen ik, de wortels van het bestaan. o prozavorm waarin de schrijver een autonoom kunstwerk probeert te realiseren. Het kunstwerk creëert zijn eigen werkelijkheid, staat los van de bestaande werkelijkheid. o autonoom kunstwerk = eigen wetmatigheden = eigen werkelijkheid. Geen realistische pretenties, werkelijkheid op zichzelf o muzikaliserend proza: de auteur ziet zichzelf als een componist. Hij schrijft zijn werk als een muziekstuk. Taal wordt gebruikt zoals de componist omgaat met klanken, met als doel de autonome werkelijkheid in literatuur tot stilstand te brengen. o Willy Roggeman: “Opus finitum” (1953 – begin jaren ’70) werd aanvankelijk gepubliceerd en omvat meer dan 20 boekdelen, maar de uitgever wou het niet langer uitgeven. Men kan zijn Opus finitum beschouwen als een autonoom artefact. DE REVISOR (1974 -…) o Dirk Ayelt Kooiman – Frans Kellendonk – Nicolaas Matsier – Douchka Meijsing – Patrizio Canaponi (= A.F.Th. Van der Heijden) – Willem Brakman – Gerrit Krol o verschuiving van modernisme naar postmodernisme, van realisme naar idealisme o katalysator, de motor van de vernieuwingsbeweging o geen homogene groep – geen beginselverklaring o Internationale voorbeelden: Flaubert, Henry James, Joyce, Borges, Nabokov, Gombrowicz o literatuur van de doorleefde vorm: de nadruk ligt op de vorm, de constructie, problematisering, in vraag stellen van de vorm. Het compositorische aspect van literatuur wordt belangrijk. o het belang van de persoonlijke verbeelding: geen weerspiegeling van de realiteit (tegen de mimetische literatuur) o 3 kenmerken: O/ intertekstualiteit: tekst bevat allerlei verwijzingen (citaten, allusies persiflages, parodieën,…) naar andere geschreven en ongeschreven (vb. de plastische kunsten) bronnen. Er ontstaat een voortdurende dialoog met de bestaande culturele geschiedenis, met het culturele erfgoed ~ originaliteit en authenticiteit bestaan niet meer. ‘Alles is al eens gezegd, je kan enkel herhalen of anders formuleren’ O/ metafictionaliteit: groeiproces van de tekst zelf wordt gethematiseerd, het is een reflecteren over de tekst (wat leidt tot fragmentarisch proza). O/ polyinterpretabiliteit: dé interpretatie bestaat niet, de postmoderne tekst bevat verschillende betekenislagen en is niet langer een op te lossen puzzel, en laat dus verschillende benaderingen en interpretaties toe. · het grote verschilpunt met Raster is dat de Revisor-literatuur identiek is aan de postmoderne literatuur. Er is sprake van: O/ ‘Literair idealisme’ – term van criticus Karel Peeters – het beeld, idee, de metafoor is belangrijker dan de werkelijkheidsweergave O/ ‘Literair academisme’: eerst waren de schrijvers priesters, daarna onderwijzers, nu zijn het academici, universitair geschoolden, die hun literair-wetenschappelijke theoretische kennis concretiseren in literaire teksten. Ze spelen een spel met de narratologie. O/ ‘Ambachtelijke literatuur’: klemtoon ligt op de compositie, teksten zijn maatwerk o Frans Kellendonk: O/ “Letter en geest” (1982) O/ “Mystiek lichaam” (1986) o A.F.Th. Van Der Heijden O/ debuteerde onder het pseudoniem Patricio Canaponi met twee boeken: “Een gondel in de Herengracht” (1978, verhalenbundel) en “De draaideur” (1979, roman), romancyclus “De tandeloze tijd” o Nicolaas Matsier: “Onbepaald vertraagd” (1979) Toch wordt de link met het realisme niet volledig doorbroken: er komen nog realistische personages voor, maar het zijn geen belijdende teksten meer, ontstaan uit de verbeelding. Raster gaat hierin verder, het is veel radicaler in het experiment dan het Revisor-proza. Auteurs in dezelfde lijn: o Harry Mulish: na de periode van docuromans en politiek-maatschappelijke prenten O/ “Twee vrouwen” (1975) o Louis Ferron (historische romans ~ fictionalisering van de historische werkelijkheid): O/ Teutoonse trilogie: - ‘Gekkenschemer’ (1974) - ‘Het stierenoffer’ (1976) - ‘De keisnijder van Fichtenwald’ (1976) O/ “Turkenvespers” (1977) · Oek De Jong: “Opwaaiende zomerjurken” (1979) B Ander experimenteel proza o ‘het autobiografische schrijven’: dagboekliteratuur, memoires, briefboeken, genealogische romans (of familiekroniek, o.a. Monika Van Paemel: ). Men wil op zoek gaan naar de wortels van het eigen bestaan, het eigen ‘ik’. o literatuur als ‘ik-ontwerp’: psychologiserende zelfexploratie O/ Jeroen Brouwers, “Zonsopgangen boven zee” (1977) O/ Paul De Wispelaere, “Paul-Tegenpaul 1969-1970” (1970) 3. Het nieuw decadentisme o 2^de helft jaren ’70: versplintering (verschillende opvattingen over en vormen van literatuur naast elkaar) · ondergangsgevoel, vergelijkbaar met einde van de 19^de eeuw · er is geen objectieve werkelijkheid, dus er is ook geen waarheidsgetrouwe afbeelding van de werkelijkheid mogelijk · dandyesk, Franse voorbeelden als Baudelaire en Huysmans, thema: sodomie, blasfemie, verraad, bedrog, incest, stad Venetië,… · Hugo Claus: “Het verdriet van België” (basis) · Harry Mulish: “De ontdekking van de hemel” (basis) · Jan Siebelink: vertaling van “A rebours” (1884) van Huysmans – maniëristisch, decadent, zwarte romantiek – dood en ondergang; “Nachtschade” (1975) · Gerard Reve: linken met Oscar Wilde: “All art is useless and immoral” – kunst heeft in wezen niets met de maatschappij te maken · Geerten Meijsing (alias ‘schrijverscollectief Joyce en Co’): “Erwin” (1975) 4. Vlaanderen: literatuur in crisis o C. Buddingh’ en Eddy van Vliet: “Poëzie is een daad van bevestiging” (1978, bloemlezing): 25 Vlaamse en 75 Nederlandse auteurs o reactie o.m. van Kreatief, Marc van Alstein: “Open brief aan alle van Vlieten van dit land”. Hij reageert tegen de uitspraken van Van Vliet in de Volkskrant waarin hij de generatie van de jaren ’70 ‘de stille generatie’ noemt: “Volwassenheid noem ik dat. Literaire volwassenheid. De schrijver wil geen paljas meer zijn, hij vertoont geen kunstjes; hij legt werk voor”. o enkele auteurs: O/ Walter van den Broeck: ”Aantekeningen van een stambewaarder” (1977) O/ Greta Seghers O/ Leo Pleysier O/ Pol Hoste O/ Eriek Verpale O/ Loekie Zvonik: “Duizend jaar Thomas“ (1979) O/ Elisabeth Marain O/ Roel R. van Londersele o malaise en crisis in literaire infrastructuur en instituties (faillissementen, overnames, e.d.): weinig boeiende debuten, weinig Vlaamse titels op Nederlandse markt, zwakke literaire kritiek o ‘beste’ literaire werken door auteurs die al poos meegaan: O/ H. Claus O/ L.P. Boon: “Daens” (1971) O/ Ivo Michiels o experimentele roman: diepe kloof tussen Nederland en Vlaanderen ------------------------------- [1] Jeroen Brouwers zou in het pamflet “De Nieuwe Revisor” (1979) de literatuur van Heeresma en co smalend afdoen als “jongentjesliteratuur, spruitjeslucht van de jaren ’70, poëtica van de kleinschaligheid, huiskamerrealisme”. [2] Hugo Bousset hanteert de termen ‘taalkritiek’ en ‘taalcreatie’ (“Grenzen verleggen”, 1990)