Lijdend voorwerp, voornaamwoord, meewerkend voorwerp, voorzetsel, bijwoord 1. Lijdend voorwerp (direct object) LV: het zinsdeel dat een noodzakelijke aanvulling vormt bij een transitief werkwoord. Het zinsdeel dat de handeling ondergaat - Kan uitsluitend bij werkwoordelijke gezegdes voorkomen. - Drukt zaken of personen uit op wie de handeling of het gebeuren van het gezegde is gericht. - LV is altijd een zelfstandig naamwoord, zelfstandig voornaamwoord (hem, haar, allen) of een woordgroep die daardoor vervangen kan worden 1) Ik verwacht een reactie. 2) * Ik verwacht. 3) Maria drinkt. (pseudo-transitief) – Maria drinkt water. Herkenningsproef: a) actieve zin in het passief omzetten: - als dat kan 4) Hij roept de leerlingen - De leerlingen worden (door hem) geroepen. b) Nominalisering 5) Ik lees een spannend boek – Het lezen van een spannend boek. LVZIN: een zinsdeel, waar LV zelf een zin is. 6) Hij vergeet altijd onmiddellijk wat hij je beloofd heeft. 7) Ze merkte niet eens dat ´t al een hele tijd regende. 8) Ik betwijfel of hij wel de waarheid spreekt. 1.1 Voorlopig lijdend voorwerp a) Zij betreurde het dat Engeland tot de aanval besloot. b) Ik wist het niet dat je ziek was. 1.2 Loos lijdend voorwerp c) Marie heeft het warm. 1.3 Herhalend lijdend voorwerp d) Dat je ziek was, dat wist ik niet. e) Mij broer, die ken ik nauwelijks. Oefening 1: Benoem in de volgende zinnen alle tot nu toe behandelde zinsdelen: 1) Jan Jacob Slauerhoff aanschouwde in 1898 het levenslicht. 2) Sinds het voorjaar van 1919 was Slauerhoff verloofd met de studenten Nederlands Truus de Ruyter. 3) Dit vastberaden meijsje toonde een grote belangstelling voor de studie van het Sanskriet. 4) Zij verdiepte zich echter ook graag in de Nederlandse literatuur. 5) Zij heeft hem de mogelijkheden van een felle dramatische poëzie in een nieuw licht gesteld. 6) Het samen lezen was voor Slauerhoff een geliefde bezigheid. 7) Slauerhoff heeft altijd medicus willen worden. 8) Na haar doctoraal examen werd Truus lerares in Enkhuizen. 9) De verloofden moesten hun omgang aanzienlijk beperken. 10) De vriendschap met Hendrik de Vries heeft bij hem enigszins belangstelling voor de beeldende kunst gewekt. 2. Voornaamwoord Voornaamwoord (pronomen): een woord dat in principe in de plaats van een naamwoord kan staan. - Geldt niet voor het wederkerend voornaamwoord zich in zich vergissen b.v. - Kunnen zelfstandig of bijvoegelijk gebruikt worden 1. Persoonlijke voornaamwoorden:……………………………………………… 2. Bezittelijke voornaamwoorden: ………………………………………………. 3. Aanwijzende voornaamwoorden:……………………………………………... 4. Betrekkelijke voornaamwoorden:…………………………………………….. 5. Vragende voornaamwoorden:…………………………………………………. 6. Onbepaalde voornaamwoorden:………………………………………………. Oefening 2: Vertaal de onderstaande zinnen en zeg, welk soort vnw je gebruiktJ: 1) Do jakého kurzu jsi se zapsal? 2) Ptám se sám sebe, kdo dnes večer přijde. 3) Muž, na kterého se spoléhala, ji podvedl 4) Kdo si tohle myslí, mýlí se. 5) Je škoda, že jdeš pozdě. 6) Co je to tu za nepořádek! 7) Nějaký ten talent, mu nemůžete upřít. 8) To chce ještě nějaké úsilí. 9) Většina z nás dělá ještě nějaké chyby. 10) Ten muž sám řekl, že o tom nic neví. 3. Meewerkend voorwerp (indirect object) MV: het zinsdeel dat een aanvulling vormt bij het gezegde, bestaande uit een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat vrijwel steeds voorafgegaan wordt door een weglaatbaar voorzetsel aan of voor. - Dit zinsdeel werkt mee om de handeling van het gezegde mogelijk te maken. Het komt voor bij zowel wwgez als nwgez 1) Schenk jij mijn moeder een glaasje sherry in? 2) Het mooie weer ontnam haar de lust tot werken. 3) Dat antwoord is mij volstrekt duister. 4) Wim gaf (aan zijn moeder) een abonnement op Nrc Handelsblad. Woordvolgorde met MV: MV staat meestal vóór het LV Bij de volgorde LV + MV is aan verplicht: a) Hij leende het Van Dale woordenboek aan zijn beste vriend uit. b) * Hij leende het Van Dale wdb zijn beste vriend uit. Zie nominalisering al bij LV: Het schrijven van een brief aan zijn moeder. Typerende werkwoorden waarmee het MV voorkomt: Geven, bezorgen, brengen, toedienen, ontnemen, weigeren Schrijven, berichten, beloven, meedelen – acties met woorden Lukken, bevallen – onpersoonlijke werkwoorden (Het lukt mij) Typerende voorzetsel – voor in de zin ´ten behoeve van´ ´bestemd voor´ 1) Hij deed weinig voor haar. 2) Hij schonk (voor) haar een glaasje wijn in. MVZIN: een zinsdeel dat weer zelf zin is. 1) Wie niet op college komt, blijven de antwoorden onbekend. 2) Voor wie het niet begrepen heeft zal ik het nog één keer uitleggen. Oefening 3: Benoem het gez, ond, lv en mv in de volgende zinnen: 1) Wij hebben hem dat kostbare materiaal gegeven. 2) Hebben jullie iets aan het Rode Kruis gegeven? 3) Die opmerking is mij niet helemaal duidelijk geworden. 4) Zij heeft mij het geleende bedrag nog niet terug betaald. 5) Na die ruzie heeft zij hem een geweldige oplawaai verkocht. 6) Zou je voor mijn even een pak brood willen halen? 7) Aan de oever van de Waal vertelde Karel zijn vriendjes enkele pikante moppen. 8) Herinner jij je nog die avond aan de rivier? 9) Karel maaide hem het gras voor de voeten weg. 10) Met een doffe tik viel hem de grammofoonplaat uit handen. 4. Voorzetsel (prepositie) Een woord dat nooit alleen kan voorkomen, maar altijd gevolgd door een zelfstandig naawoord(sgroep) o feen voornaamwoord. 1) Hij woont in dat huis. 2) Het boek viel de kast uit – bijwoord! 3) De kachel is uit – naamwoordelijk deel van het gez 5. Bijwoord (adverbium) Een onveranderlijk woord, dat in z´n eentje een bijwoordelijke bepaling kan vormen. 1) Hij schrijft leuk. x Dat leuke boek. 2) Een erg aardige jongen. 3) a) Een behoorlijk aardige jongen. 4) b) Een behoorlijke, aardige jongen. Voorbeelden van bijwoorden: a) te: een te gekke wedstrijd b) daaronder, ertegen, ermee, daarheen enz. – Ik lijd daaronder, Ik lijd onder mijn depressies c) scheidbaarheid: Hij rekent er al lang op. – zie: Waarom huilt hij x Waar huilt hij om?