Werkwoorden průběh slovesného děje záměr / fáze "před“: : op het punt staan, van plan zijn Ik ben van plan om mijn geld te investeren Google staat op het punt uit China te vertrekken U staat op het punt een juist keuze te maken. Dat huis staat op het punt van instorten. začátek: : beginnen, worden Ze voelde zich zo eenzaam dat ze begon te huilen. beginnen te lachen, in lachen uitbarsten een gesprek aanknopen met iemand die je niet kent začíná pršet het ____________________ te regenen aan 't werk gaan nastává večer het __________________ avond, de avond valt (náhle) se objevit : naskočil mi opar ik ________________ opeens blaren naskočila mu husí kůže hij _____________ opeens ________________ narostlo mu břicho zijn buik ___________ dik narostly mu zuby ___________________________ začalo mě bolet v krku ___________________________ způsobit něco : brengen, maken rozbrečet někoho iem. aan 't ______________ maken přivést vodu do varu water aan de _______________ brengen přivést k zoufalství tot ________________ brengen přivést někoho do neštěstí iem. in het _________________ storten přivést do jiného stavu zwanger _______________ vystrašit někoho iem. _____________ maken, iem. __________________ aanjagen vehnat někomu slzy do očí iem. _____________ in de ________________ bezorgen dojít k něčemu : raken, komen objevit, že… tot de __________________ komen dat… přijít do varu aan de ________________ raken přijít na řadu aan de _______________ komen upadnout v zapomenutí in de vergetelheid __________________ aan het daglicht tot de slotsom komen nabírá to pěkné obrátky het _______________ vaart trvání děje zrát __________________________ voda vaří het water _______________________________ je rozsvíceno het licht is _________ topil se hij is _________________ verdronken nějak se to natahuje het __________________ geen eind dokončený děj přestalo pršet 't is opgehouden met regenen přestalo mě bolet v krku mijn keelpijn is ______________ sklenice jsou vypity de glazen zijn _____________ ta polévka (už) nevaří de soep is ________ de kook nápad se uchytil dat idee _______________ ingang vypít až do dna tot de bodem leegdrinken zabodnout, zapíchnout (zabít) doodsteken zastřelit _______________________ upít se _______________________ dítě přejelo auto het kind is door een auto ______________________ de koffers klaarmaken tot het einde toe vertellen zijn woede tegen iem. ontladen vybarvit se (člověk ∆) zich ontpoppen, zijn ware gezicht tonen nemohl jsem se vynadívat ik kon er maar niet op uitgekeken raken, ik keek er mijn ogen op uit souběžnost dějů s jídlem roste chuť al etende komt de eetlust učit se hrou al spelend leren přes noc (náhle) zbohatnout slapende rijk worden dělat něco s vědomím, že… iets doen in de weet dat…, doen wetende dat… časy - consecutio temporum věděl jsem, co v tom dopise je ik wist wat de brief inhield opakování děje moje babička říkávala… mijn oma zei altijd… popojíždět een beetje vooruit rijden, even doorrijden poposednout iets verder gaan zitten vidy umřít sterven, overlijden; náhle umřít doodblijven umírat sterven, op sterven liggen, doodgaan ♦ naděje umírá poslední hoop doet leven rozvést se scheiden rozvádět se (být v rozvodovém řízení) in scheiding liggen vzlykat snikken vzlyknout snikken, een snik geven pískat fluiten zapískat even fluiten, een fluittoon laten horen písknout een fluitsignaal geven syčet sissen zasyčet even sissen, een sisklank uitstoten lexikální zajímavosti ovdovět (žena ∆) _____________ worden; (muž ∆) _________________ worden gaan trouwen onzeker worden, gaan twijfelen onzeker maken, aan het twijfelen brengen vytvořit zóny zoneren, in zones verdelen grendelen ommuren ordelopen zwartepieten vcházet a vycházet in- en uitgaan