PRINCIPES VAN DE NEDERLANDSE WOORDVOLGORDE Magda Devos, Universiteit Gent De Nederlandse woordvolgorde beantwoordt aan verschillende soorten principes: syntactische of structuurprincipes, semantisch-relationele principes en pragmatische principes. Hier volgt een overzicht van de belangrijkste principes. 1. De TANG-constructie als basispatroon van de Nederlandse zin 1.1. De werkwoord-tang in de Nederlandse hoofdzin Het tang-principe houdt onder meer in dat er in de Nederlandse hoofdzin twee plaatsen voorzien zijn voor de werkwoorden: - de persoonsvorm (pv) staat ver vooraan: op de 2e zinsplaats in de mededelende zin en op de 1e zinsplaats in de ja/neen-vraag - de verbale aanvulling (V), die bestaat uit niet-vervoegde (=nominale) werkwoordvormen, staat ver achteraan in de zin: ofwel helemaal achteraan, ofwel op één of maximaal twee zinsdelen van het einde. Als de verbale aanvulling uit twee of meer werkwoorden bestaat, spreekt men ook wel van werkwoordelijke eindgroep (ww.-eindgr.). 1a. De kinderen HEBBEN pv de hele dag met hun dieren GESPEELD V 1b. De kinderen HADDEN pv de hele dag met hun dieren KUNNEN SPELEN V (ww-eindgr.) 2a. De kinderen HEBBEN pv de hele dag GESPEELD V met hun dieren extrapositie* 2b. De kinderen HADDEN pv de hele dag KUNNEN SPELEN V (ww.-eindgr.) met hun dieren extrapositie* 3. HEBBEN pv De kinderen de hele dag met hun dieren GESPEELD ? V *extrapositie: zie hieronder paragraaf 4. Soms staat er op de V-plaats maar een deel van het werkwoord, b.v. 4. Jan TROK haastig zijn jas AAN. [aantrekken] 5. De kinderen ATEN de hele taart OP. [opeten] Door de vaste plaats van pv en V kunnen we in een zin drie 'velden' onderscheiden: een voorveld, een middenveld en een achterveld. ══════════════ pv ════════════════ V ══════════════ voorveld middenveld achterveld De pv-positie en de V-positie zijn vaste richtpunten voor de plaatsing van de overige zinsdelen. Daarom worden ze werkwoordpolen genoemd. OPMERKING: Hoofdzinnen met maar één werkwoordvorm Soms bevat een hoofdzin maar één werkwoordvorm. Die verschijnt dan als persoonsvorm, en staat op de 2e (of 1e zinsplaats), b.v. 5. Jan LOOPT naar het station. Toch hebben ook zulke zinnen een V-pool, maar die is niet ingevuld. De plaats van de lege V-pool kun je altijd terugvinden, en wel op twee manieren: - door aan het zinswerkwoord een hulpwerkwoord toe te voegen: 5a. Jan IS naar het station GELOPEN. - door van de zelfstandige zin een bijzin te maken: 5b. ... dat Jan naar het station LOOPT. Conclusie: de lege V-pool in zin 5 bevindt zich aan het einde van de zin. 1.2. Tang in de bijzin In de Nederlandse bijzin is er geen werkwoord-tang. Alle werkwoordvormen, zowel de pv als de nominale vormen, staan nu SAMEN achteraan. De eerste pool van de tang wordt gevormd door het bindwoord (voegwoord, vraagwoord, relativum): bindwoord ═══════════════ V ══════════════ middenveld achterveld 6. [Ik weet] DAT Jan lekker GESLAPEN HEEFT. 7. [Ik weet] DAT Jan hard HEEFT MOETEN WERKEN om zijn diploma te halen. 8. [Weet je] WIE er morgen naar het feest KOMT ? 9. [Weet je] WAAROM zij zo boos KIJKT naar de mensen aan de overkant? 10. [De vrouw] DIE naast mij op de foto STAAT [is mijn moeder] 11. [Het huis] WAAR hij vroeger WOONDE [is afgebroken] 1.3. Vergelijking met andere talen Wat de plaatsing van de werkwoorden in de zin betreft, verschillen het Nederlands en het Duits in twee opzichten van talen zoals het Frans, het Engels en het Tsjechisch. (a) Twee werkwoordpolen versus één werkwoordpool Het Nederlands en het Duits zijn typische tang-talen. Het Frans, het Engels en het Tsjechisch daarentegen hebben geen werkwoordtang. De werkwoorden staan er bijeen in één werkwoordpool, en die staat ver vooraan in de zin, b.v. 12a. Ndls.: Ik HEB die film gisteren GEZIEN. 12b. Duits: Ich HABE diesen Film gestern GESEHEN. 12c. Frans: J'AI VU ce film hier. 12d. Engels: I HAVE SEEN that movie yesterday. Gevolg: De verdeling van de zinsdelen over de drie zinsvelden ziet er in het Nederlands en het Duits anders uit dan in het Frans, het Engels en het Tsjechisch: - het voorveld is in allevier de talen beperkt, maar alleen in het Nederlands en het Duits kan er nooit meer dan één zinsdeel vóór de persoonsvorm staan; - het middenveld: zeer uitgebreid in het Nederlands en het Duits, zeer beperkt in het Frans en het Engels; - het achterveld: beperkt in het Nederlands, vrijwel onbestaand in het Duits, zeer uitgebreid in het Frans en het Engels. (b) SOV versus SVO Van de twee werkwoordpolen in de Nederlandse (en de Duitse) hoofdzin, wordt de V-pool beschouwd als de belangrijkste, als de basisplaats van het werkwoord. De argumenten hiervoor zijn: -dat je altijd het zinswerkwoord van de hoofdzin naar achteren kunt verplaatsen (zie vb. 5a) -dat de enige werkwoordpool in de bijzin de V-pool is Naar gelang van de basisplaats van het werkwoord in de zin onderscheiden we verschillende taaltypes. Het Frans, het Engels en het Tsjechisch worden SVO-talen genoemd, naar de volgorde Subject - Verbum - Objecten. Talen waar het werkwoord achteraan in de zin zijn basisplaats heeft, zoals het Nederlands en het Duits, noemt men SOV-talen. 1.4. De aantrekkingskracht van de werkwoordpolen Eerder is gezegd dat de werkwoordpolen, pv en V, richtpunten zijn voor de schikking van de zinsdelen in de Nederlandse zin. Sommige zinsdelen worden als het ware aangetrokken door de pv-pool, andere door de V-pool. Dat wordt nader uitgelegd in de hier volgende paragrafen 2 en 3. Vooraf dienen we echter te wijzen op de plaatsing van de delen van het gesplitste voornaamwoordelijk bijwoord. Een voornaamwoordelijk bijwoord is een samengesteld bijwoord van het type eraan, ertegen, hierin, hiervoor, daarop, daarachter, nergens in enz. Zo'n voornaamwoordelijk bijwoord kan in het Nederlands gesplitst of ongesplitst worden gebruikt. Van een gesplitst voornaamwoordelijk bijwoord wordt de positie van de onderdelen bepaald door de werkwoordtang: -het eerste deel staat zo ver mogelijk vooraan in het middenveld, dicht bij de pv -het tweede deel staat achteraan in het middenveld, vlak vóór V Voorbeelden: 13. We HEBBEN er toen nog een hele tijd over GESPROKEN. 14. Ik WIL hier onmiddellijk nog iets aan TOEVOEGEN. 15. Je ZULT mij er misschien ooit nog van OVERTUIGEN. 2. Het inherentie-principe (= relationeel-semantisch principe) 2.1. Omschrijving Dit principe houdt in dat zinsdelen dichter bij de V-pool gaan staan naarmate ze een semantisch inherentere relatie vertonen met het werkwoord. Dus hoe inherenter, hoe meer naar rechts in het middenveld. Het inherentie-principe werkt ook de SVO-talen maar de richting van de rangschikking is er tegengesteld aan die in het Nederlands en andere SOV-talen. -In het Nederlands en het Duits (SOV) zorgt het inherentie-principe voor een ordening rechts ® links in het middenveld -In het Frans en het Engels (SVO) zorgt het inherentie-principe voor een ordening links ® rechts in het achterveld Voorbeelden: 1a. Ndls.: Ik zal de hele week 2) satelliet afwezig 1) complement zijn V 1b. Engels: I shall be V absent 1) complement The whole week 2) satelliet Het inherentieprincipe bepaalt dat in het Nederlands alle complementen achteraan staan in het middenveld, vlak vóór V. 2.2. Belangrijkste complementen 2.2.1. Gefixeerde complementen: de niet-werkwoordelijke delen van de zinsrelator - eerste deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord, b.v. tegenhouden: 2a. Je zal haar niet TEGEN kunnen houden. Het scheidbaar deel kan in de Nederlandse standaardtaal ook in de werkwoordelijke eindgroep staan (die positie is algemeen in het Belgische Nederlands): 2b. Je zal haar niet kunnen TEGENhouden. - niet-werkwoordelijk deel van een werkwoordelijke 3. Ze hebben toen ijlings HET HAZENPAD gekozen. 2.2.2. Gezegde, Objectsgezegde 4. Jan zal met dat cadeau HEEL BLIJ zijn. 5. Louise heeft zopas haar derde auto STUK gereden. 2.2.3. Maat-complement (bij werkwoorden als wegen, meten, kosten,...): 6. Zo'n pakje mag voor de post blijkbaar TWEE KILO wegen. 7. Die juridische procedure heeft mijn oom destijds EEN FORTUIN gekost. 2.2.4. Adverbiaal complement: 8. Hij heeft tijdens de oorlog drie jaar IN PARIJS gewoond. 9. Wil je meteen de flessen IN DE KELDER zetten ? 10. De minister heeft zich NAAR HET PARLEMENT begeven. 3. Het thema-rema-principe (= communicatief-pragmatisch principe) 3.1. Omschrijving Zinnen hebben in de eerste plaats een functie in de communicatie, want ze dienen om informatie over te dragen van een spreker naar een hoorder. Die functie heeft een invloed op de woordvolgorde. Wie efficiënt informatie wil overdragen, dient te vertrekken van bekende gegevens om nieuwe gegevens bij de hoorder te introduceren. Het bekende gegeven waarvan je vertrekt, wordt ook wel thema of topic genoemd. Het thema (of de topic) van een zin is "datgene waarover je iets zegt". Wat je over het thema meedeelt, heet het rema. Informatie die al bekend is bij de hoorder, is dus thematische informatie; nieuw is rematische informatie. Het thema-rema-principe bestaat erin dat thematische informatie de neiging vertoont meer naar voren te gaan staan in de zin, en nieuwe (rematische) informatie meer naar achteren. De werking van het principe kan mooi worden geïllustreerd met de manier waarop we sprookjes vertellen. Een sprookje begint meestal op de volgende wijze: 1. Er woonde eens in een ver land een mooie prinses. De hoorder weet nog niets van het verhaal: alle informatie is nieuw. Er is dus niets wat als thema in aanmerking komt. Vandaar dat er op de typische thema-plaats (de 1e zinsplaats) geen informatie-dragende constituent staat. In plaats daarvan gebruiken we het zogenaamde introducerend (of presentatief) ER, een woordje met weinig betekenis, dat een soort van kapstok vormt om nieuwe informatie aan op te hangen. De informatief belangrijke onderdelen 'in een ver land' en 'een mooie prinses' staan verder naar achteren. Het belangrijkste van de twee is 'een mooie prinses' (want dat wordt de hoofdpersoon in het sprookje): dat zinsonderdeel staat dan ook het verst naar achteren (hoewel het de functie heeft van subject !). Het sprookje kan dan als volgt verder gaan: 2. Die prinses zat opgesloten in een donkere toren. De prinses is nu een bekend figuur, vandaar dat 'die prinses' thema (of topic) van de zin is geworden. Het nieuwe (rematische) gegeven dat hier geïntroduceerd wordt, de 'donkere toren', staat weer achteraan. Hier volgen nog enkele voorbeelden, waarbij het rematische deel onderstreept is: 3. Gisterenavond belde hier een rare kerel aan. 4. Je moet de klanten voortaan wat vriendelijker behandelen. 3.2. Relatie tussen communicatieve waarde en determinatie Uit de voorbeelden 1 en 2 hierboven bleek al dat nieuwe informatie dikwijls wordt uitgedrukt in een onbepaalde constituent: een mooie prinses in 1 en een donkere toren in 2 bevatten nieuwe informatie, en zijn tevens nominale constituenten (groupes nominaux) met een onbepaalde determinator. Bekende informatie daarentegen verschijnt heel dikwijls in een bepaalde constituent: die prinses in 2 geeft bekende informatie, en is een nominale constituent met een bepaalde determinator. Deze relatie tussen de communicatieve (informatieve) waarde van een zinsdeel en zijn grammaticale determinatie (= bepaald of onbepaald als constituent) verklaart onder meer de volgende regels en tendensen in de woordvolgorde: (a) Bepaalde voornaamwoorden staan vooraan in het middenveld In het Nederlands staan bepaalde voornaamwoorden helemaal vooraan in het middenveld, onmiddellijk na de pv. Daar staat ook het bepaalde bijwoord ER. Ook andere bepaalde bijwoorden als hier, daar en toen staan ver vooraan (maar altijd na de voornaamwoorden en na het doffe ER!). De vooraanplaatsing van bepaalde voornaamwoorden + ER is verplicht in het moderne Nederlands. Deze regel is dus een grammaticalisatie van het thema-rema-principe. 5a. Ik heb HET ZE gisteren in het café verteld. [2 x bepaald voornaamwoord] 5b. *Ik heb HET gisteren ZE in het café verteld. 5c. *Ik heb gisteren HET ZE in het café verteld. 6a. De directie heeft ME ER tijdens het sollicitatiegesprek niet naar gevraagd. [bepaald vn + ER] 6b. *De directie heeft ER tijdens het sollicitatiegesprek ME niet naar gevraagd. 6b. *De directie heeft ME tijdens het sollicitatiesgesprek ER niet naar gevraagd. Onbepaalde voornaamwoorden en onbepaalde bijwoorden als ergens en nergens staan verder naar achteren in het middenveld. Vergelijk de volgende voorbeelden: 7a. Ik heb gisteren in het café NIEMAND IETS verteld. [2 x onbepaald vn] 7b. Oom heeft lang geleden ERGENS IETS geplant. [onbepaald bijwoord + onbepaald vn] Opmerkingen (1) Onderlinge volgorde van de bepaalde voornaamwoorden na de pv Als algemene regel geldt: -eerst staat het pronomen dat subject is -van de oblieke vormen staan de doffe (= gereduceerde) vormen gewoonlijke vóór de volle vormen 8. Heeft ZE HET JOU toen verteld ? 9. Morgen zal DIE JE HET (of: HET JE) geven. 10. Morgen zal DIE JE DAT tonen. 11.Waarom komt ZE MIJ DAT vragen ? (2) De positie van ER (enkele regeltjes) -een optioneel introducerend ER staat onmiddellijk na de persoonsvorm, vóór alle voornaamwoorden: 12. Zopas heeft (ER) ME (MIJ, JE/JOU, ZE/HEN) op straat iemand aangesproken. -alle andere ER's staan vóór of na het persoonlijk voornaamwoord 13a. Ze zullen ME ER / ER ME weldra eens uitnodigen. [locatief ER] 13b. Ze zullen MIJ ER / ER MIJ weldra eens uitnodigen. 14a. Ik moest JE ER / ER JE wel tien keer naar vragen. [1e deel voornaamwoordelijk bijwoord ervan] 14b. Ik moest JOU ER / ER JOU wel tien keer naar vragen. 15a. Ik kan ZE ER / ER ZE maar drie geven. [kwantitatief ER] 15b. Ik kan HAAR ER / ER HAAR maar drie geven. De tendens om bepaalde voornaamwoorden vooraan te plaatsen, is vrij universeel. In het Frans b.v. werkt het principe nog sterker dan in het Nederlands, want daar kunnen zelfs meerdere voornaamwoorden vóór het werkwoord gaan staan. Vergelijk 5a met: 5'. Je LE LUI ai raconté. In de SOV-talen Ndls. en Duits is zoiets onmogelijk, vanwege het structuurprincipe: "nooit meer dan één zinsdeel vóór de persoonsvorm". (b) Het onbepaald subject verdwijnt vaak van de 1e zinsplaats In het Nederlands staat het subject, net zoals in het Frans, het Engels en het Duits, heel vaak op de eerste zinsplaats. Als het subject echter een onbepaalde constituent is, verschuift het naar achteren in het middenveld. Dat is zeker het geval als dat subject een hoge rematische (= communicatieve, informatieve) waarde heeft. Op de eerste zinsplaats staat dan ofwel het introducerend ER, ofwel een ander situerend zinsdeel. In voorbeeld 11 hierboven is het subject een onbepaald voornaamwoord (iemand). Maar ook een niet-pronominaal onbepaald subject gaat vrij ver achteraan in het middenveld staan, b.v. 15. Soms loopt (er) bij ons EEN WITTE KAT in de tuin. 16. Er werken hier sinds vorig jaar TWINTIG MENSEN. Opm.: als er een ander zinsdeel vooropstaat, is introducerend ER optioneel: zie voorbeeld 15. ER staat dan vooraan in het middenveld, onmiddellijke na de persoonsvorm (zie de opmerking onder (a) hierboven). 4. Complexiteitsprincipe (= pragmatisch principe) We hebben gezien dat SOV-talen zoals het Ndls. en het Duits een heel uitgebreid middenveld (kunnen) hebben. Er kunnen met andere woorden veel zinsdelen staan tussen de twee delen van de tang (pv en V). Toch is de mogelijkheid om zinsdelen tussen de tang te plaatsen, niet onbeperkt. Daarvoor zorgt het complexiteitsprincipe. Dat principe zegt: "haal lange zinsdelen uit het middenveld, en plaats ze na de V-pool". Plaatsing na de V-pool heet extrapositie. Té veel informatie in het middenveld brengt de verstaanbaarheid van de mededeling in gevaar, omdat het té lang duurt eer de hoorder het zinswerkwoord te horen krijgt. Dankzij het complexiteitsprincipe wordt de verstaanbaarheid van zinnen gewaarborgd. Het is dus een pragmatisch principe. Dat principe werkt zowel in het Nederlands als in het Duits, maar het werkt sterker in het Nederlands. In het Nederlands wordt immers meer gebruik gemaakt van extrapositie. Er zijn zinsonderdelen die in extrapositie moeten, en andere die in extrapositie mogen. Hier volgt een kort overzicht: (a) MOETEN in extrapositie: Alle afhankelijke zinnen die zinsdeel zijn (subject, object, complement, bijwoordelijke bepaling), bv. 1. Hij heeft lang geloofd dat het in orde zou komen. [direct object] 2. Het was niet prettig dat te moeten horen. [subject] 3. Elisabeth kan niet naar de les komen omdat ze ziek is. [bijwoordel. bep.] 4. Ze woont nu eindelijk waar ze altijd had willen wonen. [adverbiaal complement] Uitzondering: de vrije relatiefzin 5. Ze zullen a.wat hij vertelt nooit geloven. b. nooit geloven wat hij vertelt. (b) MOGEN in extrapositie: Voorzetselconstituenten die geen complement zijn. Ze hebben als functie voorzetselobject [VzO] of bijwoordelijke bepaling, b.v. 6. Jan heeft uren a. op Clara moeten wachten. b. moeten wachten op Clara. [VzO] 7. Moet ik dat a. met het broodmes snijden ? b. snijden met het broodmes ? [bijwoordelijke bepaling]