Les 18.4.2016 Les 4 Kan/mag ik naar huis (gaan)? Thuis- ik ben thuis- ik zal thuis zijn. Wilt u iets eten? Zullen wij vanavond naar het restaurant gaan? Jij mag niet betalen. Ik trakteer. Meegaan/ meerijden Willen jullie mee/ met ons met de auto (gaan)? Typisch nederlands Hoeven- ik hoef niet te- ik hoef niet iets te doen- ik hoef niet naar school te gaan Ik hoef, jij hoeft, hij hoeft, wij hoeven- wij hoeven niet thuis te zijn. Kunnen jullie op woensdag om negen uur komen? Nee/ Ik wil niet, dank je/ dankuwel/ dank u wel De vis/ haring Kunnen wij een bier drinken? Gaan wij een bier drinken? Alleen met melk Ik ben hier alleen. Geef mij maar kaas. Het broodje komt eraan. Meteen Eet hij het meteen op?- opeten Neemt hij het mee? Wie is er aan de beurt? Wilt u het inpakken? Ik wil het graag meenemen. Voor u is het … euro, mevrouw. Co jsme dělali: překlad vět z isu, oef: 3,5,6,7,8,9,10,11,12- zde důležitá gramatika Oefeningen: Huiswerk (domácí úkol): oef. 7- písemně, 21- příprava na hodinu, 22- ústně, 23- písemně van de les 4. Pro ty, co chyběli: Překlad vět na hulpwerkwoorden les 4- najdete ve studijních materiálech- vypracovat doma