1. Geef antwoord op deze vragen (schriftelijk): a) Wat studeer je en waar studeer je? b) Waarom studeer je deze vakken / dit vak? c) Welk studiemateriaal gebruiken jullie? / Welk leerboek gebruiken jullie? d) Hoe vind je de lessen Nederlands en de lessen van je ander studievak? e) Wat vind je bijzonder moeilijk aan je studie? Wat vind je bijzonder leuk? f) Woon je op kamers of bij je ouders? 2. Schrijf nu een tekst over je studie Nederlands. Schrijf bv. over de volgende punten: hoe lang studeer je en waarom, wanneer zijn de lessen, hoe zijn de lessen, hoe is het leerboek, wat doen jullie in de lessen, wat wil je later met het Nederlands doen, welke oefeningen vind je moeilijk enz..... Gebruik daarvoor de zinnen uit de oef. 1 (pas ze aan) en schrijf ook een paar eigen zinnen. Gebruik zo'n 90 -- 100 woorden (lidwoorden niet meegeteld -- maar vergeet ze niet!). Voorbeeld Sinds drie maanden studeer ik Frans en Tsjechisch in Brno. Frans vind ik een heel mooie taal en ik ga elke zomer naar Frankrijk. Ik spreek al vrij goed Frans. Maar Tsjechisch is een heel moeilijke studie. De docenten zijn daar heel streng en de lessen zijn vaak een beetje droog. Als je Tsjechisch studeert, dan kan je later leraar worden. Maar dat wil ik niet. Misschien ga ik volgend jaar een ander vak studeren, filmwetenschap of zo. Ik wil later in Frankrijk werk vinden en Tsjechisch heb ik dan niet nodig. Ik kom uit Brno, dus ik woon nog steeds bij mijn ouders. Dat vind ik niet zo prettig, maar ja. Een kamer huren is erg duur. Ik ga veel op stap met mijn studiegenoten, dat is heel gezellig. Elke donderdagavond gaan we naar "Amsterdam", dat is een cafe in het centrum van de stad. Op vrijdag hebben we geen colleges, dus we kunnen lang blijven drinken.