Vul in: daarom, omdat, want of dus Ik studeer Nederlands .................... ik later als vertaler wil werken. Ik wil later als vertaler werken, ...................... studeer ik nu Nederlands. Ik ken de weg in deze stad nog niet zo goed. ...................... kom ik te laat. Miriam kan vadaag niet komen ..................... haar dochter ziek is. Miriam kan vandaag niet komen .................... haar dochter is ziek. Het is niet erg dat je de brief nog niet hebt. We kunnen hem ook morgen opsturen, .................. dat is geen probleem. Ik zoek Petra ................... ik wil haar met haar verjaardag feliciteren. Morgen geef ik een feest .................... ik geslaagd ben voor het rijexamen. Ik heb niet genoeg gestudeerd en de test was vrij moeilijk, ................... ik ben niet geslaagd. Ik heb niet genoeg gestudeerd en de test was vrij moeilijk, .................... ben ik niet geslaagd. Waarom werk je al zo lang in deze winkel? ................... ik het prettig vind! Ben je om een uur of zeven thuis? O.k., ..................... ik kom om zeven uur bij jou langs. Ik ben al drie keer in Nederland geweest en mijn vriend is Nederlander, .................... ik spreek al een beetje Nederlands. Ik heb vaak heel vervelende klanten, ...................... wil ik hier niet meer werken. Ik ga deze broek even passen, ....................... die andere is te klein. In de kledinszaak heb je altijd een beetje meer tijd voor de klanten, ......................... ken ik de meesten zo goed. Ik ga nog even naar de bakker .......................... ze in de supermarkt geen vers brood meer hadden!