Spelling van het Nederlands: enkele regels Spellingswijzer: Woordenlijst van de Nederlandse Taal – “Het Groene Boekje“ (2005) 1. Substantieven: 1.1: Hoofdregels: Singularis (sg) eindigt op:... => pluralis (pl) a) twee consonanten => +en b.v.: het paard =>de paarden, de fiets=>de fietsen, het bord=>de borden b) –au/-ou, -ei/-ij, -eu, -ie, -ui met consonant => +en b.v.: de vrouw=>de vrouwen, de trein=>de treinen, de deur=>de deuren c) klinker +consonant =>slotconsonant verdubbelen + en b.v.: de man=>de mannen, de fles=>de flessen, de bus=>de bussen er zijn ook uitzonderingen op deze regel, die moet je uit het hoofd leren: b.v.: het glas=>de glazen, het slot=>de sloten, het dak=>de daken d) dubbele klinker en consonant => één klinker weg + en b.v.: het jaar=>de jaren, de week=>de weken, de boom=>de bomen, de buur=>de buren e) –a,-i,-o,-u,-y => + ´s b.v.: de paprika=>de paprika´s , de foto=>de foto´s, de baby=>de baby´s Let op: na (e) komt altijd een (s) aan het woord vast=>het horloge=>de horloges, de douche=>de douches f)–s => in pluralis vaak –zen b.v.: het glas=>de glazen, de kaas=>de kazen, de laars=>de laarzen, de neus=>de neuzen g) –f =>wordt vaak –ven b.v.: de brief=>de brieven, de druif=>de druiven, de vijf=>de vijven * maar let op, dit geldt niet altijd: de dans – de dansen, de fotograaf – de fotografen dit moet je in het woordenboek opzoeken 1.2 Opmerkingen – bij deze sectie kun je bij twijfel een woordenboek raadplegen: h) –eau,-é,-ee,-ay => + s (aan het woord vast) b.v.: het cadeau=>de cadeaus, het café=>de cafés i) –ie zonder klemtoon =>-ië + n of –ie + s b.v.: de bacterie=>de bacteriën, de familie=>de families j) –ee of –ie met klemtoon =>+ën b.v.: de zee=>de zeeën, de knie=>de knieën Enkele aanwijzingen bij de vorming van diminutieven: /aa/, /oo/, /uu/, /ee/ aan het woordeinde + tje => dubbelle letter opa => opaatje, zee => zeetje, paraplu => parapluutje café => cafeetje, diner => dineetje – voor de /ee/ geldt deze regel ongeacht de uitgangsspelling * voor de algemene vorming van diminutieven zie Regels van het Nederlands 27 – 30. 2. Adjectieven: a) kijk naar c) bij de substantieven: slap: ________thee – vorm telkens alle drie de vormen snel: ________auto dun: ________soep (adjectieven die op –er,-ig en-lijk eindigen zijn uitzonderingen op deze regel – b.v.lekkere tosti, aardige leraar, makkelijke oefening b) kijk naar d) bij de substantieven: laag: __________prijzen geel: een __________blouse rood: een __________auto let op: mooi: een ________man fraai: een ____________ tekening c) kijk naar f) bij de substantieven: boos: een___________cursist vies: een ___________wc d) kijk naar g) bij de substantieven: lief: een _____________tante 3. Werkwoorden: hoe schrijf je wat een “ik“ doet? Zie je daar analogieën? :) slapen => ik________ kopen =>ik ________ zwemmen =>ik________ roken =>ik__________ lezen =>ik__________ kiezen => ik____________ leven =>ik___________ schrijven =>ik___________ vallen =>ik___________ beloven =>ik___________ reizen =>ik___________ grazen =>ik__________ De Nederlandse klinkers – spelling x uitspraak onder de loep: * alleen de klinkers en de tweeklanken die verschillend zijn of ontbreken in het Tsjechisch Vocalen/Klinkers: [i]=> iets, niet, tien, vies, wie - gespeld als ie [I]=>ik, is, wil, vis, stil – gespeld als i [Y]=>put, bus, stuk, dus – gespeld als u [y]=>uur, duur, nu, u – gespeld als uu of u [u]=> boek, zoek, seizoen, doe – gespeld als oe [«]=>de, je, me, gespeld - gespeld als e [ø]=> neus, reus, leuk – gespeld als eu Diftongen/Tweeklanken: [oey]=>uit, huis, tuin – gespeld als ui [ei ]=>ijs, kijk, reis, trein – gespeld als ij of ei Let op wat je hoort: tak x taak spelling: takken x taken vak x vaak vakken x vaken spel x speel ________________ wil x wiel ________________ pot x poot ________________ put x fuut ________________ Literatuur: Bouman-Noordermeer, Dina: Beter Nederlands. Een inleidiend grammaticaal hulpboek voor anderstaligen. Coutinho, Bussum: 1998, pp.149-176. Fontein, A.M, A. Pescher-ter Meer: Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen. Nederlands Centrum Buitenlanders, ´s-Gravenhage, 1954. pp: 21 – 46. Nováková, Marta: Fonetische problemen van de Tsjechische studenten van het Nederlands, diplomová práce/afstudeerscriptie, Olomouc: 2005. Florijn, A. et. al: De regels van het Nederlands. Grammatica voor anderstaligen. Wolters Noordhoff, Groningen, 2006. Oefening 1: Wat is het meervoud van deze woorden? a) Ik heb drie..................... (het gat) in mijn broek. b) Er liggen drie......................... (het verslag) van Sofie op mijn bureau. c) Zorg je voor de .................................? (finance)? d) We hebben twee...........................(de fles) wijn opengetrokken. e) Wat vind je van zulk soort..........................(het spel) als Jungle Speed? f) Er lagen twee lelijke..........................(de pad) op die...........................(het pad) doodgereden. g) Die man lag dood met twee.............................(het schot) in zijn hart.