Handout 6/11: Flexie 1) Wat is flexie? Geef voorbeelden. 2) Hoe onderscheiden we flexie van derivatie? 3) Wat zijn de uitgangen? Hoe zien flexiemorfemen er uit? 4) Wat is het verschil tussen inherente en contextuele flexie? In welke gevallen spreken we over de contextuele flexie? Geef voorbeelden uit de delen van het hoofdstuk die je moest lezen. 5) Wat is suppletie? Geef een aantal voorbeelden, bedenk ook je eigen voorbeelden. 6) Wat beïnvloedt de keuze van het pluralissuffix bij nomina (gelede en ongelede) in het Nederlands? 7) Wat zijn singularia en pluralia tantum? Geef eigen voorbeelden en geef ook voorbeelden uit je moedertaal. 8) Wat is raar aan de zin 23 en wat kun je over zulk soort gevallen zeggen. Heb je eigen voorbeelden? 9) Hoe verschillen bastaardwoorden van leenwoorden? Heb je eigen voorbeelden van beide groepen? 10) Waarom hanteert het Nederlands geen naamval meer? 11) Waarom heeft het Nederlands twee pluralissuffixen? 12) Welke genera hebben we in het Nederlands en in het Tsjechisch? - Wat bepaalt de keuze van het genus in het Nederlands? Geef voorbeelden - Waarom geven we de genusinformatie eigenlijk? - Hoe zit het met het genus in andere talen die je leert? 13) Welke naamvallen hebben we in het Nederlands? - Ken je ook meer versteende uitdrukkingen in het Nederlands? 14) Wat is inherente en contextuele flexie bij adjectieven? Geef voorbeelden. - Waarom gebruikt het Nederlands het suffix – der? - Wat is de specifieke betekenis van comparatief? - Wat kun je over voorbeelden onder 38,48,49,50 zeggen? Oefening: Vul in: verloedering, betreffen, ontlenen aan, inburgeren, handhaven a) Het verschil tussen alle drie de genera................................het Tsjechisch wel. b) Het gebruik van de vorm als in plaats van dan bij het vergelijken van twee dingen beschouwen veel Nederlanders als een ...................................van de taal. c) Dit voorbeeld heb ik aan het boek van Geert van Istendael....................... d) Deze leenwoorden worden al volgens Nederlandse morfologische regels verbogen, ze zijn dus al aardig....................................in de Nederlandse taal. e) De veranderingen...................................zowel de adjectieven als de nomina.