Willem Elsschot (A.J. de Ridder (1882 – 1960)) Opdrachten 1. Lees wat literatuurgeschiedschrijver Knuvelder schreef over Elsschots werk – hieronder 2. Lees de korte situering van het te lezen fragment in het geheel van het boek – hieronder 3. Bekijk het fragment uit Kaas in de graphic novel door Matena – FF bib 2^de verdieping – en beantwoord de vraagjes – hieronder 4. Lees het gedicht “Het Huwelijk” en bekijk eventueel de vraagjes – hieronder 5. Voor Michal: bereid een referaat voor aan de hand de vraagjes bij “Het huwelijk” – hieronder (je mag ook iets méér zeggen over het gedicht) 6. Optioneel: krantenartikelen over Elsschot in het “IS” Knuvelder over Elsschot Een wel zeer merkwaardige figuur binnen het kader van de toenmalige letterkunde is de Antwerpenaar Willem Elsschot (pseud. van Alfons de Ridder) […] [Men zou] Elsschot om zijn afwijken van de stijl uit die dagen kunnen plaatsen naast een auteur als de Amsterdammer Nescio, die al eerder de literaire ‘fraaiheid’ [mooiheid] terzijde liet. Het eerste prozawerk van Elsschot wordt, evenals zijn gedichten, gekenmerkt door de quasi-koele blik van de auteur op zijn objecten, en door de stilistische ongedwongenheid [ongedwongen = los, ontspannen, niet geforceerd] waarmee hij de menselijke schamelheid [kleinheid] bloot legt. Alle vormen van cynisme - van karikatuur tot sarcasme - zijn hier aanwezig, maar ook de ontgoocheling en de sentimentele ernst. Een ontgoocheling (1914) reageert op een trieste jeugdherinnering. De verlossing (1921) brengt voor het eerst Elsschots spel met polaire tegenstellingen, dat in Lijmen (1923) zijn klassieke vorm zal vinden in de antithese tussen de verbeeldingsfiguur van Elsschots gevoeligheid: Laarmans, en die van de gevoelloze zakenman Boorman. Deze antithese is voor een groot deel van Elsschots werk essentiëler dan het eigenlijke verhaal of de handeling. Dit blijkt ook uit Kaas, tien jaar na Lijmen verschenen (1933), al is hier de figuur van Laarmans als het ware opnieuw opgezet en voltooid in een persoonlijke gevoelstoon[.] […] De (al dan niet zakelijke) ellende die mensen elkaar aandoen [de miserie die mensen veroorzaken], is een in het oog springend aspect van veel verhalen van Elsschot. Een dieper gelegen, schrijnender [pijnlijker] aspect dat in zijn werk uitgedrukt wordt, is het subjectief gevoelen van spijt en tekortkoming. […] [Elsschot streeft naar] een grote soberheid van taalgebruik. Hij zet de voor te stellen zaken doorgaans via de duidelijkst suggererende woorden vrij eenvoudig naast elkaar; hij laat alle sferische, literaire en schilderende mogelijkheden van de taal buiten werking, en beeldt zo scherp mogelijk; hij beeldt de essentialia die hij uit een complex gebeurtenissen wil belichten, en hij doet dit met de visie die hem op het moment van schrijven beheerst. Hij doet dit nuchter [koel, pragmatisch] en zakelijk. Juist aan die nuchterheid heeft dit werk zijn nieuwe eigensoortige schoonheid te danken. Uit: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4 (1976); ook online: http://www.dbnl.org/tekst/knuv001hand04/knuv001hand04_0043.htm Woordverklaring [cursief en tussen vierkante haakjes] en onderstrepingen zijn van mij (SR) Situering van het fragment Aan het begin worden de personages voorgesteld. Het hoofdpersonage wordt als volgt voorgesteld: ‘Frans Laarmans, klerk [bediende] bij de General Marine and Shipbuilding Company, daarna koopman, daarna weder klerk.’ Van Schoonbeke, die ‘de schuld van alles’ wordt genoemd, is een vriend van Laarmans broer. Hij ‘behoort tot een oude, rijke familie’ en ‘al zijn vrienden hebben óók geld’. Frans Laarmans en zijn broer zijn niet zo rijk, maar behoren wél tot de vriendenkring van Van Schoonbeke. De broer van Frans Laarmans is dokter. ‘Door zijn dokterschap alleen is mijn broer dus min of meer presentabel, ook zonder auto’, zegt de verteller Frans Laarmans. ‘Met mij was het echter een moeilijker geval. Je weet dat ik klerk ben bij de General Marine and Shipbuilding Company, zodat hij niets had om zich aan vast te klampen [het is geen beroep waar je veel geld mee verdient of dat prestige heeft - zoals dat van een dokter. Van Schoonbeke heeft volgens Laarmans dus geen reden om hém in zijn vriendenkring op te nemen]. Een klerk heeft niets heiligs over zich. Hij staat moedernaakt op de wereld.’ Van Schoonbeke organiseert vaak bijeenkomsten met zijn (rijke) vrienden. Laarmans voelde zich nooit op zijn gemak in dat gezelschap. Maar al van bij het begin van het verhaal, zegt hij dat er iets gaat veranderen. De openingswoorden luiden: ‘Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke. Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.’ Op de begrafenis van Laarmans moeder, doet Van Schoonbeke een zakelijk voorstel aan Laarmans. Hij vraagt hem of hij er wat voor voelt om vertegenwoordiger te worden voor een Hollandse kaasfirma. Laarmans gaat akkoord. In het fragment gaat Laarmans naar een bijeenkomst bij Van Schoonbeke die zoals gewoonlijk een aantal van zijn rijke en belangrijke (en belangrijk doende) vrienden heeft uitgenodigd. Vraagjes bij het fragment uit Kaas 1. Laarmans lijkt heel blij te zijn met zijn nieuwe positie als ‘man van zaken’ (businessman). Waaruit blijkt in dit fragment dat hij trots is op zijn nieuwe baan? 2. Laarmans voelde zich vroeger nooit op zijn gemakt tijdens bijeenkomsten bij Van Schoonbeke thuis. Nu voelt hij zich als ‘één van hen’, hij voelt zich geaccepteerd en gelijkwaardig. Uit welke handelingen blijkt dat bijvoorbeeld? 3. Toch is uit het fragment op te maken dat Laarmans onzeker is. Op welke manier suggereert Elsschot dit? 4. Elsschot werd wel eens vergeleken met Franz Kafka. Zie jij ook parallellen? 5. Verschillende auteurs hebben Kaas een humoristische novelle genoemd. Waar zou de humor kunnen zitten in dit fragment? 6. Het fragment komt uit de graphic novel Kaas, getekend door Matena. De oorspronkelijke tekst van Elsschot is behouden. Vind je dat Matena’s tekeningen aansluiten bij de woorden? Het huwelijk 1/ Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven, haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt. 5/ Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren, hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard. Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond 10/ het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen. Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen, en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond. Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand. Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen 15/ en rennen door het vuur en door het water plassen tot bij een ander lief in enig ander land. Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, 20/ en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat. Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot en zagen dat de man die zij hun vader heetten, bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten, een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood. Rotterdam 1910 Zag / mist Brandende deeltjes/ (vuur) uitdoen Verouderd / met rimpels verdeeld Draaide hij in een andere richting / heel veel spijt hebben Werd boos < meten; hier: bekeek / verlangen Zich bevinden < Zuigen/ van de hel Durfde Moeilijk bewegend Melancholie Angstwekkend / < bieden 1. Dit gedicht heet “Het huwelijk”. Hoe portretteert Elsschot hier het huwelijk? 2. De woorden ‘tussen droom en daad / staan wetten in de weg en praktische bezwaren’ in regel 17 en 18 worden vaak aangehaald om de thematiek van het werk van Elsschot te beschrijven. a. Leg uit wat met die woorden bedoeld wordt b. en in welk opzicht het aansluit bij de rest van het gedicht. c. Is een gelijkaardige thematiek terug te vinden in Kaas? (om deze vraag te beantwoorden kan je een uitgebreidere samenvatting lezen, of kan je secundaire literatuur raadplegen)