Het kan vreemd lopen in een schrijversleven. Al zal een auteur zelden zo'n vreemd parcours hebben afgelegd als de Amsterdamse schrijver Jacques Gans (1907-1972), verantwoordelijk voor de nog altijd zeer te smaken sleutelroman Liefde en goudvissen. Het boek verscheen aan de vooravond van de Duitse inval in Nederland en sukkelde daardoor een beetje de vergetelheid in, maar het bevat briljante zinnetjes als ,,Liefde maakt niet blind, wel bijziend". Jacques Gans begon als iets halfweg tussen een trotskist en een anarchist en trok begin jaren 1930 naar Berlijn om er als straatvechter tegen het nagelnieuwe regime van kanselier Adolf Hitler te protesteren. Met literatuur had het allemaal bijzonder weinig te maken, Gans was vooral politiek actief. Pas na zijn kennismaking met Eddy du Perron begon hij zich voor de literatuur te interesseren. Du Perron introduceerde Gans bij zijn vrienden van het literaire tijdschrift Forum, waarin hij enkele teksten van Gans liet verschijnen. Gans was meteen verkocht aan de Literatuur met de grote L, die geschreven werd door berooide schrijvers op slecht verlichte zolderkamers in Parijs. Geen wonder dus dat Gans al snel naar de Franse hoofdstad trok, waar hij van zich deed spreken door het tijdschrift Ce vice impuni, la lecture, een krantje waarmee hij Nederland wilde informeren over wat er allemaal gebeurde in literair Frankrijk. Het blad beleefde een kort en turbulent bestaan, maar kon uitpakken met een medewerkersbestand waar onder meer Jan Gresshof, Eddy du Perron, Menno Ter Braak, J. Slauerhoff, Hendrik Marsman en Victor E. van Vriesland deel van uitmaakten. Terwijl het ook nieuwe teksten van Franz Hellens, Paul Léautaud en André Gide in Nederlandse premire bracht. Omrondtekomenschreef Gans daarnaast voor de meest diverse Nederlandse bladen, en koesterde ondertussen plannen om aan een roman te beginnen. ,,Een politieke, gedeeltelijk biografische roman over de emigratie en de periode daarvoor in Duitsland" moest dat worden, en Gans dacht vier maanden nodig te hebben om het boek te voltooien. Om die periode financieel te overbruggen, verkocht hij in april 1937 aandelen, waarbij de koper later een aandeel in de winst uit het boek ten deel zou vallen. Menno Ter Braak kwam meteen over de brug, en ook Eddy du Perron wilde in de beurs tasten om Tegen de stroom, zoals het boek moest gaan heten, mogelijk te maken. Geen wonder, want Du Perron en Ter Braak zouden als personages in het boek worden opgevoerd, net als Gans' Deense vriendinnetje Ester. Een paar maanden later stond er nog vrijwel niets op papier. ,,Gelukkig kwam te elfder ure hulp opdagen in de vorm van een blindedarmontsteking," schreef Gans later. ,,Daar ik overwoog dat de enige mogelijkheid om die aandeelhouders ooit te kunnen voldoen, een goede afloop van deze operatie insloot, besloot ik dus deze rest in mijn ontstoken blindedarm te beleggen." Meer dan wat fragmenten schreef Gans uiteindelijk niet. De aandeelhouders van de roman konden fluiten naar hun geld. Twee jaar later publiceerde Jacques Gans zijn ,,grote roman'', Liefde en goudvissen, waarin hij het relaas deed van die jaren in Parijs. Een boek met als apotheose een ge- vechtindesneeuw,waarinhethoofdpersonage (dat zo goed als samenvalt met Gans) een raid uitvoert op de man die hem zijn Deense vriendinnetje Mette heeft afgesnoept. De half-Joodse schrijver Gans moest snel daarna op de vlucht voor de Duitse bezetter, en vluchtte via Frankrijk en Spanje naar Engeland. Daar kwam hij in frontale aanrijding met de Nederlandse regering in ballingschap, toen hij ontdekte dat die gevorderde plannen koesterde om na de bevrijding in Nederland een militaire junta te installeren. Samen met onder meer schrijver A. Den Doolaard en de latere directeur van het Nederlandse Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Lou de Jong maakte Jacques Gans deze geheime plannen wereldkundig, en voorkwam op die manier dat ze werden uitgevoerd. Na de bevrijding maakte de anarchist Gans eerst nog even Het pamflet, een onderhoudend eenpersoonstijdschrift ,,tegen het publiek'', waarna hij een ingrijpende koerswijziging doorvoerde. Eerst door voor het weekblad Haagse Post van G.B.J. Hilterman te gaan schrijven, later door met een bankiersdochter te trouwen en als columnist aan de slag te gaan bij De Telegraaf. U weet wel, ,,de krant van wakker Nederlanď', die symbool stond voor alles wat Gans ooit verafschuwd had. Jacques Gans, die zich ooit had voorgenomen de Nederlandse premier Willem Drees te vermoorden, maar dit voornemen op café vergat en het in plaats daarvan met enkele drinkebroers op een zuipen zette, eindigde als wat hij nooit had willen worden: een gezeten bourgeois, kankerend op de `staatsruiveniers'. Een bourgeois die veel op café ging, dat wel. Toon Horsten Vorige afleveringen op www.standaard.be/lering WAT TOT LERING STREKT (10) Liefde, goudvissen en aandelen Toon Horsten vlooit boeken uit op zoeknaarwijshedendieonsbetermaken. Meestal vindt hij iets anders. Deze week zoekt hij in `Liefde en goudvissen' van Jacques Gans uit 1940. . Geleerd van Jacques Gans: `Liefde maakt niet blind, wel bijzienď L10 DSLETTEREN De Standaard Vrijdag 16 maart 2007 D e geschiedenis zoals ze in het collectieve geheugen is opgeslagen, lijkt weinig op wat de mensen echt hebben beleefd. Zonder het te weten brengen ze hun herinnering aan het verleden uiteindelijk altijd in overeenstemming met wat er in het heden over wordt gezegd. Tot op een dag een romancier (een echte romancier) het concrete leven van een bekend geachte historische periode herontdekt en alles in een nieuw licht stelt. Die discrepantie heeft altijd iets choquerends. Daarom zijn de grote romans die zich afspelen tijdens de laatste Europese oorlog (en vlak erna) aanvankelijk vrij negatief ontvangen. Ik denk aan De huid van Malaparte. Of aan Tworki van Marek Bieczyk, waarover ik ook in Le Monde heb geschreven.EnnuaanDe donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans. Ik weet het, u hebt er nog nooit van gehoord. Ik zou trouwens niet meer weten dan u, als een Nederlandse vriend me niet had verteld over die onbekende grote roman en me erop had gewezen dat hij in het voorjaar van 2006 is uitgekomen bij Gallimard. Hoe is het mogelijk dat ik daar niets van heb gemerkt? Het antwoord is eenvoudig: in de hele Franse pers is er op het boek geen enkele, maar dan ook geen enkele reactie gekomen; geen regel. Ik begin in de roman. Aanvankelijk schrikt de omvang me af, dan constateer ik verbaasd dat ik hem in één ruk heb uitgelezen. Want de roman is een thriller, een lange reeks verwikkelingen waarin de spanning nooit verslapt. De gebeurtenissen (die zich afspelen in de oorlog en het jaar erna) worden nauwkeurig en sec, gedetailleerd maar met vaart beschreven, ze zijn uitermate werkelijk, maar grenzen tegelijk aan het onwaarschijnlijke. Die esthetische vorm heeft me gegrepen: een roman die bezeten is van het werkelijke en tegelijk gefascineerd door het onaannemelijke en het vreemde. Komt het doordat oorlog per definitie allerlei onverwachte, buitenissige gebeurtenissen met zich meebrengt, of duidt het op een esthetica die het alledaagse wil verlaten en, om een geliefde term van de surrealisten te gebruiken, in contact wil komen met het wonderbaarlijke (,,het ESSAY Zwarte poëzie en ambiguteit Milan Kundera, auteur van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, ontdekte toevallig De donkere kamer van Damokles van de hem volkomen onbekende W.F. Hermans. Hij was zo ondersteboven van de roman dat hij er prompt een stuk over schreef. Milan Kundera . Ik sloeg het boek dicht met een gevoel van dankbaarheid