twee handjes hij heeft een magnifiek tichouten handje een tichouten handje met houtkwast (*) een tichouten houtkwast met houvast een tichouten houvast als een tichouten hutje waarin hij zijn opgezette (*) ticdiertjes ophangt boven het tic tic knapperend houtvuurtje waarbij hij savonds laat nog zit te dromen van dat andere handje dat op zo'n goede voet stond (*) met het machinegeweertje waarmee hij zo scherp tic tic tic kon schieten peinzend (*) hanteert hij dan zijn ticsomber zingend zaagje waarmee hij de tichouten nagels van het tichouten handje wat kortwiekt (*) en leest in de tichouten lijnen des levens dat het niet de hoge bomen zijn die de kwaadaardigste winden vangen (*) maar dat dat het allermiserabelst rietje mag doen dat als ticrietje nu eenmaal gewend is te denken dat het er spaans tic tic tic toe moet gaan in zijn leven WANNEER HET IJZEREN HANDJE (*) TAC TAC TAC UIT ANGST WEER EENS BIJ ONS DE KLOK TERUG ZET (alfabel (1955)) Kwast = iets om mee te schilderen Opzetten = dode dieren opvullen om ze het volume van levende dieren te geven Op goede voet staan met iemand = goed overeenkomen met iemand, een goede relatie hebben met iemand Peinzen = denken Kortwieken = afknippen / iemand beperken in zin macht of vrijheid Hoge bomen vangen veel wind = belangrijke/bekende personen krijgen veel kritiek Vgl. Met ijzeren hand regeren= heel streng regeren minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia zondag 19 december 1948 […] ik ben de bruidegom (*) zoete boeroeboedoer hoeveel wreekt de bruidegom (*) de bruid als op java plassen bloed zij stuiptrekt (*) uitbuiters (*) hun buit (*) haar ogen oesters inslaan en uitzuigen (*)? Uitzuigen. (ongebundeld gedichten (1974), 1949-1951) Bruid = de vrouw die trouwt, op de dag van haar huwelijk Bruidegom = de man die trouwt, op de dag van zijn huwelijk Wreken = wraak nemen, terug doen wat iemand jou heeft aangedaan Stuiptrekken = het samentrekken van spieren (als een mens/dier sterft) Buit = winst Uitbuiter = iemand die profiteert van iemand anders Uitzuigen = ergens iets uit zuigen / profiteren van iemand [ik tracht op poëtische wijze] ik tracht op poëtische wijze dat wil zeggen eenvouds verlichte waters de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen ware (*) ik geen mens geweest gelijk aan menigte mensen maar ware ik die ik was de stenen of vloeibare engel geboorte en ontbinding (*) hadden mij niet aangeraakt de weg van verlatenheid naar gemeenschap de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg zou niet zo bevuild zijn als dat nu te zien is aan mijn gedichten die momentopnamen zijn van die weg in deze tijd heeft wat men altijd noemde schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand zij troost niet meer de mensen zij troost de larven (*) de reptielen de ratten maar de mens verschrikt zij en treft hem met het besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum niet meer alleen het kwade de doodsteek maakt ons opstandig (*) of deemoedig (*) maar ook het goede de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte morrelen ik heb daarom de taal in haar schoonheid opgezocht hoorde daar dat zij niet meer menselijks had dan de spraakgebreken van de schaduw dan die van het oorverdovend zonlicht (apocrief / de analphabetische naam (1952)) Ware = was Ontbinding = rotten (het rottingsproces, als een mens/dier is gestorven) Larf = bij dieren met gedaanteverwisseling (=metamorfose) de vorm waarmee het dier het ei verlaat Opstandig = rebels, tegen het gezag Deemoedig = nederig, gehoorzaam Morrelen aan = verzwakken Oorverdovend = heel luid sonnet ik mij ik mij mij ik mij ik ik ik mijn mijn mijn ik (apocrief / de analphabetische naam (1952)) illustratie school der poëzie ik ben geen lieflijke dichter ik ben de schielijke oplichter der liefde, zie onder haar de haat en daarop een kaaklende daad. lyriek is de moeder der politiek, ik ben niets dan omroeper van oproer en mijn mystiek is het bedorven voer van leugen waarmee de deugd zich uitziekt. ik bericht, dat de dichters van fluweel schuw en humanisties dood gaan. voortaan zal de hete ijzeren keel der ontroerde beulen muzikaal opengaan. nog ik, die in deze bundel woon als een rat in de val, snak naar het riool van revolutie en roep: rijmratten, hoon, hoon nog deze veel te schone poëzieschool. (apocrief / de analphabetische naam (1952)) Schielijk = snel Oplichter = iemand die andere mensen bedriegt en hun geld afneemt Kakelen, kakelend = het geluid dat kippen maken Oproer = beweging tegen het gezag Bedorven = niet vers Voer= eten voor dieren Uitzieken = de ziekte helemaal laten uitwerken Fluweel = zachte, glanzende stof Schuw = bang, verlegen Beul = iemand die andere mensen pijn doet of een doodsvonnis uitvoert Snakken naar = heel graag willen Riool = afvoerkanaal onder de aarde Honen = door oneerbiedige spot belachelijk maken [ik draai een kleine revolutie af] ik draai een kleine revolutie af ik draai een kleine mooie revolutie af ik ben niet langer van land ik ben weer water ik draag schuimende koppen op mijn hoofd ik draag weer schietende schimmen in mijn hoofd op mijn rug rust een zeemeermin op mijn rug rust de wind de wind en de zeemeermin zingen de schuimende koppen ruisen de schietende schimmen vallen ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af en ik val en ik ruis en ik zing (apocrief / de analphabetische naam (1952)) ossip zadkine brandende straten zijn de stenen door de poriën van de stenen zwemmen de vlammen zij bidden en roepen springen uit de ontstoken stenen huizen springen uit de ontploffende wolken gekletter gekletter gekletter een regen van kikkers een hagel van hagedissen de stenen zijn een regen van bloedende schouders zijn een stroom van blaffende handen een stapel van schichtige spieren zij bidden en roepen hoor onze ruimte hoor de drie verschrikte rinkelende triangels van onze vluchtende ruggen zaad spartelt op onze stijgende paden klimmende klimmende klimmende zijn de geschrokken zingende stenen: zwevende zwepen zijn de stenen fluwelen snaren zijn de stenen niet tegenstrijdig zijn de stenen niet tegenstaande de tweedracht de stenen bloeden en genieten een steekvlam is hun schaduw hologig is hun welvaart op violen spelend zwarte explosies in peau-de-pêche holen vechtend vechtend met blauwe vleugels de stenen vallen en vallen vliegen vliegen vliegen hier is muziek en daar is met donkere knokels kloppen hier is rust en liefde ginds van distels drift en pijn is gebouwd de minzieke ruimte biddende spieren spinnewielen gewonde winden brandende steden zijn de stenen illustratie Porie =kleine opening in de huid Gekletter = geluid van wapens (onder andere) Schichtig = schuw, bang Spartelen = beweging van vissen / (van mensen/dieren) met armen en benen ongecoördineerd heen en weer slaan Knokkel = uitstekend bot Min < minne = liefde Afbeelding:Zadkine II rb.jpg