L11DSLETTERENDe Standaard Vrijdag 17 november 2006 AA ngst en pijn, het klinkt niet vrolijk. Paul van Ostaijen liet het nog navranter klinken door zijn derde poëziebundel de titel De feesten van angst en pijn te geven. De bundel bevat de wanhopigste poëzie die Van Ostaijen ooit schreef. Hij kwam tot stand tussen eind1918 en voorjaar 1921, maar werd nooit gepubliceerd, al had de auteur dat vast anders gewild. Nu is het dan toch zover, met een facsimile-editie bij de Nijmeegse uitgeverij Vantilt, met een inleiding van Geert Buelens. Het openingsgedicht van de bundel, `De moordenaars', is voor zover bekend ook het eerste gedicht dat Van Ostaijen schreef nadat hij in Berlijn was aangekomen. Het kwam tot stand tussen 9 en 14 november 1918. Twee weken eerder was hij halsoverkop uit zijn geboortestad Antwerpen vertrokken. De 23-jarige stadsambtenaar had zich tijdens de Eerste Wereldoorlog diep geëngageerd in de flamingantische collaboratie met de Duitse bezetter, het activisme. In dat milieu had Van Ostaijen naam gemaakt met zijn gedichten en met zijn opstellen over literatuur, plastische kunsten en politiek. Zoals veel van zijn generatiegenoten droomde hij van een nieuwe wereld, waarin de mensheid zich zou bevrijden van de kluisters van de oude, burgerlijke, negentiendeeeuwse samenleving. In zijn dichtbundel Het sienjaal, die net voor het einde van de oorlog was verschenen, bezong hij dat ideaal in hooggestemde verzen vol broederlijke gemeenschapsge- voelens. Op het einde van de oorlog, op 22 oktober 1918, nam hij samen met zijn vriendin Emma Clément de wijk naar Berlijn. Hij vreesde dat hij zou worden vervolgd voor zijn activistische en- gagement. Wellicht koos Van Ostaijen Berlijn als ballingsoord omdat de Duitse hoofdstad het centrum was van de nieuwste artistieke ontwikkelingen, het expressionisme in de eerste plaats. Maar de stad viel Van Ostaijen zwaar tegen. Hij kon er zich slechts een armoedig eenkamerflatje permitteren en leed voortdurend geldgebrek. ,,Die Moneten aber das ist eine unpleasant story", schreef hij aan een Duitse vriend. Emma zorgde ervoor dat er wat brood op de plank kwam, als mannequin, fotomodel en verkoopster in een modewinkel. Van Ostaijen kon nooit een vast baantje vinden. De kleinburgerlijke macho in hem kon het niet goed verkroppen dat hij financieel afhankelijk was van zijn vriendin. ,,Barbaars" was een woord dat Van Ostaijen vaak gebruikte om Berlijn te omschrijven. Hij maakte er mee hoe met het einde van de oorlog het hele bestel in elkaar stortte. De keizer trad af en terwijl de socialisten probeerden orde in de tent te houden, brak het revolutionaire oproer uit met de Spartakistenbond van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Daarop zetten vrijwilligerslegertjes met oorlogsveteranen een gewelddadige contrarevolutie in. Bij schietpartijen in het centrum van de stad vielen duizenden doden. Ook Luxemburg en Liebknecht werden vermoord. Pas in het voorjaar van 1920 raakte Berlijn politiek min of meer gestabili- seerd. Van Ostaijen maakte dit alles mee vanop de eerste rij; de revolutie en het neerslaan ervan voltrokken zich haast letterlijk op zijn stoep. De hooggestemde idealen over een radicale maatschappelijke omwenteling die hij in Antwerpen nog had gekoesterd, kregen hier hun reality check. En hij ,,gruwde" ervan. De gesoigneerde, libertaire, feestende, maar ook verwende jongeman had de grootste moeite met al dat proletarische geweld. De mensenbroeder die hij zich in Het sienjaal had voorgesteld, bleek er in Berlijn wel zeer ongeschoren bij te lopen. De frustraties bleven zich opstapelen. Van Ostaijen voelde zich vervreemden van de kunstvrienden die hij in Antwerpen had achtergelaten en van wie hij dacht dat ze artistiek de verkeerde weg opgingen. Het ging allemaal de verkeerde kant op; hij zag heel Europa wegglijden in burgerlijke ,,decadentie" en ,,zwijnerij". Hij had heimwee, voelde zich een ontheemde, een kluizenaar en een verstoteling. Soms hield hij zich louter met cocane overeind en werd tussendoor geregeld geteisterd door zenuwcrisissen. Van Ostaijen evalueerde zijn oude idealen. Het leidde ertoe dat hij het idealisme vaarwel zegde. Hij had daarvoor tenslotte een hoge prijs moeten betalen, ook in levenscomfort. Niet dat hij daarom in cynisme of moedeloosheid verviel, maar aan pessimisme en, bij momenten, misantropie ontbrak het hem niet. Hij had vooral ervaren tot welke verblinding en wereldvreemdheid het idealisme kan leiden. Hij moest zichzelf heruitvinden, niet alleen als kunstenaar, maar ook als mens en in zijn politieke denken. De politieke kritiek is vooral in Bezette stad terug te vinden, de existentiële in De feesten van angst en pijn, dat zinnetjes bevat als ,,Ik leg al het dragen van valse juwelen af" en het bekende ,,Ik wil bloot zijn en beginnen". Het zal wel geen toeval zijn dat Van Ostaijen begon te schrijven aan het openingsgedicht, `De moordenaars', op de dag dat in Berlijn de revolutie uitbrak. Het vertelt over een gruwelijke nachtelijke roofmoord op een wijkkermis, met als conclusie: ,,zo is het zo nislyriek, bedoeld om zijn angsten te bezweren en zijn innerlijke verscheurdheid op te heffen. Van Ostaijen ontdekte Plato en de mystiek, wat hem leidde tot het ,,ontindividualiseren", het opgeven van de subjectiviteit en het nemen van afstand tegenover de werkelijkheid. Hij gaf de idealen niet op, maar wilde ze niet langer meteen gerealiseerd zien; hij gaf ze een plaats buiten de natuurlijke wereld. Daar lag de theoretische grondslag voor de poëzie die hij tot zijn dood in 1928 zou schrijven. De zoektocht naar een nieuw begin toont zich ook in de vorm van de gedichten. Van enkele zijn verschillende versies bewaard gebleven. In de vroegste gedichten zien de verzen er nog vrij conventioneel uit. Maar gaandeweg veranderen de bladschikking, de interpunctie, de alignering, de schrijfrichting of de grootte van de letters. Uiteindelijk kwam er zelfs letterlijk kleur in de gedichten. Van Ostaijen ging multimediaal werken: niet langer alleen de betekenis van de woorden was van belang, maar ook hun klank, hun vorm, hun aanblik, de manier waarop ze op het blad stonden. Ze kregen een extra visueel en auditief karakter. Kort voor hij op 12 mei 1921, eenzaam en berooid, naar Antwerpen terugkeerde, had Van Ostaijen De feesten van angst en pijn definitief afgewerkt en naar Oscar Jespers gestuurd, aan wie de bundel was opgedragen. Jespers was wellicht de enige van de Antwerpse kunstvrienden die onvoorwaardelijk in hem was blijven geloven. Hoewel Van Ostaijen op het manuscript van De feesten al had aangeduid waar het uitgeversmerk diende te komen, is het nooit tot een publicatie gekomen. Tot vandaag, 88 jaar en 8 dagen nadat Van Ostaijen er de eerste letters van op papier zette. hoort het dat is de wereldorde". De meeste, nu eens ingetogen en melancholische, dan weer extatische gedichten, schreef Van Ostaijen eind 1919 en in apriljuni 1920. Dat waren, misschien niet toevallig, de periodes waarin hij het meest te lijden had van zijn zenuwen. De bundel bevat dan ook uitgesproken belijde- POEZIE Vandaag verschijnt de eerste uitgave van een dichtbundel die Paul van Ostaijen 85 jaar geleden schreef. De feesten van angst en pijn is een cruciaal document in Van Ostaijens biografie. Marc Reynebeau PAUL VAN OSTAIJEN De feesten van angst en pijn. Gedichten. Vantilt, 128 blz., 24,90 . `Ik wil bloot zijn en beginnen'`De feesten van angst en pijn' van Paul Van Ostaijen