Academiejaar 2009-2010 Universiteit Brno (Tsjechië) 9 november ­ 13 november 2009 Een halve eeuw in vogelvlucht Tendensen in het poëzielandschap in Vlaanderen en Nederland 1945-2005 Overzicht van enkele trends in de Nederlandstalige poëzie Prof.dr. Y. T'Sjoen Universiteit Gent 2 ALGEMEEN OVERZICHT: Poëzie in Vlaanderen Deel I: 1945-1965 Historisch overzicht van enkele tendensen en poëtica's in de poëzie na de Tweede Wereldoorlog Enkele notities 1. INLEIDING: Algemeen tijdsbeeld 1950-1965 - democratisering en internationalisering op socio-cultureel gebied - grotere openheid in literatuur en theater, in muziek en beeldende kunsten - twee tendensen in de Vlaamse prozaliteratuur: de ideeën- en psychologische roman 2. Vlaamse poëzie 1955-1965 A. Algemene inleiding - de pendelbeweging tussen traditie en experiment (de "55'ers") - de traditie: een karakterisering van een dominerende poëtica het experiment: een karakterisering van een modernistische poëtica - de strijd onder experimentelen (de erfopvolging van Tijd en Mens, Gard Sivik of De Tafelronde): voedingsbodem voor een radicalisering van het experiment - de intermediaire figuren: experimentelen die traditionalistische aspecten assimileren (Paul Snoek en Hugo Claus) de invloed van bloemlezingen: Paul Rodenko, Nieuwe griffels, schone leien (1954) en Met twee maten (1956) Jan Walravens, Waar is de eerste morgen (1955) B. Specifieke kenmerken van de traditionele en (post)experimentele poëzie - Traditie: steriele imitatie, ideeënwoekering (Jonckheere, Verbeeck, Van Herreweghen); jongeren brengen de vernieuwing van binnenuit het classicistisch ideaal traditionele versvormen en de persoonlijke uitdrukking van gedachten en gevoelens grote diversiteit: * stemmingslyriek (P.G. Buckinx) * neo-classicistische, maniëristische poëzie (Chr. D'haen) * numineuze poëzie (A. Reniers, E. van Ruysbeek, P. Le Roy later: Roger M.J. de Neef en D. Christiaens) * existentiële thematiek (A. Demedts) * religieuze, agrarische poëzie (A. van Wilderode) - Tussen traditie en vernieuwing: assimilatie assimilatie in traditionele dichtkunst van experimentele procédés (inhoudelijk en formeel) 3 canonisering van gematigd experimentele poëzie - Experiment: Jan Walravens, Waar is de eerste morgen (1955) 1955: een mijlpaal voor de Vlaamse poëzie (Walravens' bloemlezing, de ontbinding van Tijd en Mens) overzicht van de literaire periodieken: Tijd en Mens (1949-1955) ­ J. Walravens en R.C. van de Kerckhove, B. Cami, A. Bontridder, M. Wauters, H. Claus en L.P. Boon De Meridiaan (1951-1960) - E. van Ruysbeek De Tafelronde (1953-1981) - Paul de Vree en Adriaan de Roover Het Kahier (1954-1970) Gard Sivik (1955-1964) - Gust Gils, Paul Snoek, Hugues C. Pernath - Conclusie 1958-1960: hoogtepunt van het experiment in de Vlaamse poëzie experiment raakt ca. 1965 vertrouwd: de poëzie van Paul Snoek, Renaissance. Gedichten 1954-1968 de poëzie van Hugo Claus, Gedichten 1948-1963 de canonisering van het (post)experiment * Paul de Vree, Vlaamse avant-garde (1921-1964) * Werner Cranshoff, Pijn en puin verdwenen. Jonge Vlaamse estetische poëzie (1958) 4 Deel II: 1965-2005 Historisch overzicht van enkele tendensen en poëtica's in de poëzie na de Tweede Wereldoorlog Enkele notities A. Algemeen overzicht 1. 1965-1970: twee strekkingen - traditie en experiment groeien naar elkaar toe: assimilatie (Snoek, Claus) - begripsomschrijving van de traditionalistische en (post)experimentele poëtica 2. 1965-1975: het nieuw realisme - de tijdschriften: Ruimten (1961), Yang (1963), Kreatief (1966) en Revolver (1968) - de dichters: Roland Jooris, Daniël van Ryssel, Patricia Lasoen, Jan Vanriet, Herman de Coninck en Stefaan van den Bremt - "Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen" (themanummer Kreatief, 1970, red. Lionel Deflo) - verwantschap met Barbarber en de schilders van de 'Nieuwe Visie' (Roger Raveel, Raoul de Keyser, Etienne Elias en Renier Lucassen) - de kenmerken van de nieuw-realistische poëzie 3. 1965-1975: twee poëticale tegenoffensieven - postexperimentele reactie: Leopold M. van den Brande ("Neo-experiment 70", Morgen), Hedwig Speliers, Willem M. Roggeman ("Neo-realisten of neo-naieven" in Zenit) - traditionalistische reactie: gematigd positief over de nieuw-realistische poëzie 4. 1970-1975: de consolidering van het nieuw realisme (Luc Wenseleers, De poëzie is niet meer van gisteren, 1972 en Jan Vanriet, Omtrent de werkelijkheid, 1974) 5. 1965-1975: de geëngageerde poëzie in nieuw-realistische, (post)experimentele en traditionele poëzie (Hugo Claus, Stefaan van den Bremt, Paul Snoek, Hugues C. Pernath, e.a.) 6. 1975: kentering in de Vlaamse poëzie (de cultstatus van Hugues C. Pernath, Wilfried Adams en Michel Bartosik, "Proeve tot een Impuls-manifest", Jotie T'Hooft, Schreeuwlandschap, Pink Poets) - het einde van het nieuw realisme: een verschuiving naar subjectivisme (in de neoromantiek) in de bloemlezing Daar komen de tachtigers al aan. Een keuze uit de recentste Zuidnederlandse poëzie (red. L. Gruwez en D. Billiet, 1977) - maniëristische tendensen: Pink Poet genootschap (1972-1982) met Nic van Bruggen, Patrick Conrad, Paul Snoek, Hugues C. Pernath, Henri-Floris Jespers, Michel Bartosik kenmerken van het estheticisme (Pernath, Mijn gegeven woord, 1966; Conrad, La mort s'appelle bonsoir, 1977; Van Bruggen, Ademloos seizoen 1972-1974, 1974) 5 - (post)experimentele tendensen: Labris (lyrisch-expressieve poëtica van Leonard Nolens, Marcel van Maele) en Impuls (taalgerichte, autonomistische poëtica van Jan de Roek, Michel Bartosik, Roger M.J. de Neef, Dirk Christiaens) - de neo-romantische poëzie (ca. 1975-1982) de dichters: Luuk Gruwez, Eriek Verpale, Daniël Billiet, Miriam Van hee, Jotie T'Hooft, Roel R. van Londersele, Hendrik Carette de bloemlezing: De Nieuw Romantiek (samenstelling: Guy van Hoof; inleiding: Hugo Brems) de kenmerken van de nieuw-romantische poëzie 7. 1975-1982: een heropleving van de traditie Verzamelde gedichten van Anton van Wilderode, Jos de Haes, Bert Decorte, Hubert van Herreweghen, Gery Helderenberg, André Demedts Groot Gezinsverzenboek (samenstelling Jozef Deleu) de vernieuwers van de traditie: Gwij Mandelinck, Armand van Assche, Aleidis Dierick recuperatie van Christine D'haen en Jos de Haes 8. 1980: een dieptepunt in de Vlaamse poëzie 9. 1980-1990: nieuwe tendensen veranderingen in het tijdschriften- en uitgeverslandschap de postmoderne dichters in R.I.P. (1982) en Twist met ons (1987): Erik Spinoy en Dirk van Bastelaere, Bernard Dewulf en Charles Ducal; de (post)modernistische poëzie van Stefan Hertmans; de neo-decadentistische 'pentagram'-poëzie van Peter Verhelst; et cetera de performance-dichters 10. 1990-2000: nieuwe tendensen in Nederland en Vlaanderen de `gebeurende poëzie', `de poëzie van het beweeglijke element' (Ruben van Gogh, in Sprong naar de sterren, 1999): poëzie met een virtuele dimensie de `Neon-Romantiek' (Jules Deelder) rap poëzie (Gerrit Komrij: `Zigzag-poëzie'), hip hop, poetry slam, house-poëzie 11. 1995-2007: nog andere tendensen in de Vlaamse poëzie - verdere ontwikkeling van de `ethisch' en `esthetisch' postmoderne poëzie ­ beyond postmodernism (resp. Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy en Stefan Hertmans én Peter Verhelst) Stefan Hertmans, Ademzuil (1984) Dirk van Bastelaere, Vijf jaar (1984) Erik Spinoy, De jagers in de sneeuw (1986) Peter Verhelst, Angel (1990) enkele recente bundels: Erik Spinoy, Boze wolven (2002) en L (2004), Dirk van Bastelaere, De voorbode van iets groots (2006) en Peter Verhelst, Alaska (2004). - de `tweede postmoderne generatie', met in Vlaanderen [debuut en recente publicatie]: Paul Bogaert (WELCOME HYGIENE, 1996; AUB, 2006), Geert Buelens (Het is, 2002; Verzeker u, 2005), Miguel Declercq (Person@ges, 1997; Zomerzot/Somersault, 2001), 6 Paul Demets (De papegaaienziekte, 1999), Peter Holvoet-Hanssen (Dwangbuis van Houdini, 1998; Spinalonga, 2005), Jan Lauwereyns (Nagelaten sonnetten, 1999; Tegenvoetig, tweebenig, 2004), Bart Meuleman (kleine criminaliteit, 1996; hulp, 2004), Peter Theunynck (Berichten van de Panamerican Airlines & Co, 1997; Man in Manhattan, 2004), enz. - performance-poëzie (poetry slam) - multimediale poëzie: gebruik van videomontage, muzieksamples, theaterattributen, enz. - recente dichtbundels van Paul Claes (De waaier van het hart, 2004), Lut de Block (De luwte van het late middaguur, 2002), Herman de Coninck ( 1997; Vingerafdrukken, 1997), Roger de Neef (Het boek van de roos en het zout, 2002), Bernard Dewulf (Blauwziek, 2006), Charles Ducal (In inkt gewassen, 2006), Luuk Gruwez (Allemansgek, 2004), Stefan Hertmans (Kaneelvingers, 2005), Mark Insingel (Niets, 2005), Roland Jooris (Als het dichtklapt, 2005), Tom Lanoye (Overkant, 2004), Erwin Mortier, Leonard Nolens (Derwisj, 2003), Bart Plouvier, Willem M. Roggeman, Hedwig Speliers, Ivo van Strijtem (De mooie Ierse, 2002), Marc Tritsmans (Warmteleer, 2004), Stefan van den Bremt (In een mum van taal, 2002), Miriam Van hee (Het verband tussen de dagen, 1998), Geert van Istendael, Joke van Leeuwen, Roel Richelieu van Londersele (Een mens op de bodem, 2001), Mark van Tongele (Met de plezierboot mee, 2007), Eddy van Vliet ( 2002; Gigantische dagen, 2002), enz. - werk van `oudere' dichters (generatie 1920-1930): Albert Bontridder, Hugo Claus, Adriaan de Roover, Christine D'haen, Willy Roggeman, Hubert van Herreweghen, e.a. - manifestaties en organisaties: Poëziezomer van Watou, Koningsblauw (Behoud de Begeerte), Saint-Amour, Versmacht in de nacht (Poëziecentrum), enz. - tijdschriften en weblogs (poëziesites, literaire sites): De Volksverheffing. Jaarboek voor poëzie (Atlas, Amsterdam), Poëziekrant, Awater, Het liegend konijn, De Contrabas (www.decontrabas.nl), Meander, De papieren man, enz. - debutanten en nieuwe `beloften': Sacha Blé, Eva Cox, Kurt Deboodt, Bart Moeyaert, Els Moors, Koen Peeters, Jeroen Theunissen, Toon Vanlaere, David van Reybrouck, Dimitri Verhulst, enz. 7 ADDENDUM ONTWIKKELINGEN IN DE POEZIE IN NEDERLAND EN VLAANDEREN I. Nieuw-realistische poëzie in Nederland en Vlaanderen (jaren vijftig en zestig) Harten jagen Zo kan een café vol of leeg zijn, kan het vijf dagen regenen of een week lang om de dag, zijn er soms drie bolhoeden in een straat te zien, of geen of een, vreemd blijft het. K. Schippers de machine is uitgerust met 4 harkborden de machine heft 3 luchtbandwielen de machine werkt ook met 3 groepen van 2 borden de machine vraagt weinig onderhoud de machine werkt zeer schoon Armando, `agrarische cyclus' (1965) Vogel wipt Tak kraakt. Lucht betrekt. Bijna niets om naar te kijken en juist dat bekijk ik. Roland Jooris, `Minimal' (in: Het museum van de zomer, 1974) 8 je truitjes en je witte en rode sjerpen en je kousen en je directoirtjes (met liefde gemaakt, zei de reklame) en je brassires (er steekt poëzie in die dingen, vooral als jij ze draagt)ze slingeren rond in dit gedicht als op je kamer. kom er maar in, lezer, maak het je gemakkelijk, struikel niet over de zinsbouw en over de uitgeschopte schoenen, gaat u zitten (intussen zoenen wij even in deze zin tussen haakjes, zo ziet de lezer ons niet) hoe vindt u het, dit is een raam om naar de werkelijkheid te kijken, alles wat u daar ziet bestaat. is het niet helemaal als in een gedicht? Herman de Coninck, 9 (in: De lenige liefde, 1969) 9 II. Taalautonomie, romantiek en maniërisme in de jaren zeventig en tachtig De TAAL staat centraal ~ Twee tendensen binnen de modernistische poëzie (cf. ontwikkeling Paul van Ostaijen): 1. onzuivere (romantisch-expressieve) traditie 2. zuivere (taalgerichte of autonomistische) traditie/poésie pure ~ Literatuurhistorische ontwikkeling: - de consolidering van de neorealistische poëtica in het begin van de jaren zeventig - vier `tegenoffensieven' tegen de centrale positie van het nieuw-realisme: 1. de neoromantiek 2. de traditie 3. het (post)experiment 4. het maniërisme ~ Enkele dominante trends: 1. taalgerichte of autonomistische poëzie: de "hermetische" of "zuivere" traditie van Raster (postromantische/symbolistische poëzie ­ Mallarmé, Valéry, Rilke, Eliot) Gerrit Kouwenaar (1923) en Hans Faverey (1933-1990) Kouwenaar: Het gebruik van woorden (1958), Zonder namen (1962), Volledig volmaakt oneetbare perzik (1978), Totaal witte kamer (1996) Gedichten (1968), Chrysanten, roeiers (1977), Het ontbrokene (1990) o.a. Rein Bloem, Huub Beurskens, Wiel Kusters, Peter Nijmeijer, Hans Tentije, Ad Zuiderent 2. neoromantische poëzie in Nederland en Vlaanderen N: Gerrit Komrij, Anton Korteweg, Levi Weemoedt, Rutger Kopland en Judith Herzberg Z: Herman de Coninck, Leonard Nolens, Luuk Gruwez, Jotie T'Hooft 3. maniëristische tendens in de Vlaamse poezie: taalgerichte romantische poëzie Pink Poets: Nic van Bruggen, Patrick Conrad en Hugues C. Pernath ("de besmettelijkste dichter van Vlaanderen", Dirk van Bastelaere) ~ Literair-institutionele ontwikkelingen, belangrijke (strategische) publicaties, poëticale tendensen 10 Van lieverlede; zo komen zij nader: 8 roeiers, steeds verder landinwaarts groeiend in hun mytologie: met elke slag steeds verder van huis, uit allemacht roeiend; groeiend tot alle water weg is, en zij het hele landschap vullen tot de rand. Acht steeds verder landinwaarts roeiend; landschap daar al geen water meer is: dichtgegroeid landschap al. Landschap steeds verder landinwaarts roeiend; land zonder roeiers; dichtgeroeid land al. Hans Faverey, Chrysanten, roeiers (1977) 11 Algemene secundaire bibliografie Nederlandstalige poëzie (na 1950) Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. De Arbeiderspers, Amsterdam 1990, p.242-260 [tweede druk: Geschiedenis van de literatuur in Nederland] [Auteurscollectief], Over poëzie, in Bzzlletin 274 (oktober 2000). Dirk van Bastelaere, Wwwhhoooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding. Vantilt, Nijmegen 2001. Hugo Brems, `Wat groeit er in mijn hof?', in Hugo Brems, Al wie omziet. Opstellen over Nederlandse poëzie 1960-1980. Elsevier/Manteau, Antwerpen/Amsterdam 1981, p.9-57. Hugo Brems, `Nu we weten dat we verdaald zijn', in Hugo Brems, De rentmeester van het paradijs. Manteau, Antwerpen 1986, p.7-33. Hugo Brems, `Een poëtica van nonchalance en improvisatie', in Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyriel Offermans (red.), Het literair klimaat 1970-1985. De Bezige Bij, Amsterdam 1986, p.277-289. Hugo Brems, De dichter is een KOE. Over poëzie. De Arbeiderspers, Amsterdam 1991. Hugo Brems en Dirk de Geest (red.), Opener dan dicht is toe. Poëzie in Vlaanderen 1965- 1990. Acco, Leuven/Amersfoort 1991. Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Bert Bakker, Amsterdam 2006. Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Vantilt/KANTL, Nijmegen/Gent 2001. Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Essays. Manteau, Antwerpen/Amsterdam 1983. Herman de Coninck, De flaptekstlezer. De Arbeiderspers, Amsterdam 1992. Herman de Coninck, De vliegende keeper. Essays over poëzie. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 1995. Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg. Over poëzie. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 1994. Roland Duhamel (red.), Van aangezicht tot aangezicht. Modelinterpretaties moderne lyriek. Garant, Leuven/Apeldoorn 1991. Kees Fens, `De poëzie', in Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen (red.), Literair lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1966-1971. Athenaeum/Polak & Van Gennep, Amsterdam 1973, p.41-57. 12 Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 1999. Piet Gerbrandy, Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica. Meulenhoff, Amsterdam 2003. Piet Gerbrandy, Omroepers van oproer. Breekijzers in taal. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006. Hans Groenewegen, Schuimen langs de vloedlijn. Kritieken en kronieken over poëzie. Vantilt, Nijmegen 2002. Hans Groenewegen, Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie. Vantilt, Nijmegen 2005. Jos Joosten, Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek. Vantilt, Nijmegen 2003. Rutger Kopland, Mooi, maar dat is het woord niet. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1998. Marc Kregting, Zij zijn niet van Jeremia. Non-ficties. Vantilt, Nijmegen 2004. Marc Kregting, Laden en lossen. Confrontaties. Vantilt, Nijmegen , 2006. Jan Kuijper, `Poëzie is altijd een kwestie van sommigen', in Tom van Deel, Nicolaas Matsier en Cyriel Offermans (red.), Het literair klimaat 1970-1985. De Bezige Bij, Amsterdam 1986, p.182-194. Tomas Lieske, `Een heester van vertwijgde kansen', in Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar (red.), Het literair klimaat 1986-1992. De Bezige Bij, Amsterdam 1993, p.59-86. Yvan de Maesschalck en Herman Henderickx (red.), Naakt en wit, een ademende steen. Thematische verkenningen van de Nederlandse poëzie van 1945 tot omstreeks 2000. Ga rant, Antwerpen/Apeldoorn 2003. Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Beschouwingen over poëzie. De Bezige Bij, Amsterdam 1993. Guus Middag, De eerste keer. Essays over poëzie. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1999. Guus Middag, Het mooiste gedicht ter wereld. Essays over poëzie. G.A. van Oorschot, Amsterdam 2005. Ilja Leonard Pfeijffer, Het geheim van het vermoorde geneuzel. Een poëtica. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2003. Anneke Reitsma, Het woord te vondeling. Een eeuw Nederlandse poëzie in zeventien portretten. De Prom, Amsterdam 2002. 13 Marc Reugebrink, De inwijkeling. Essays. Meulenhoff, Amsterdam 2002. J.H. de Roder, Het onbehagen in de literatuur. Essays. Vantilt, Nijmegen 2001. Daniël Rovers, Bunzing. Over land, literatuur en rijtjeshuizen. Vantilt, Nijmegen 2005. Rob Schouten, Hoe laat is 't aan den tijd. Essays. De Bezige Bij, Amsterdam 1999. Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem. Over poëzie en poëtica. Dubbelessays over hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2004. Yves T'Sjoen, De gouddelver. Over het lezen van poëzie. Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam 2005. Yves T'Sjoen, Een beeld van poëzie. Poëziebeleid in Vlaanderen. Garant, Antwerpen/Apeldoorn 2006. Thomas Vaessens en Jos Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen. Vantilt, Nijmegen 2003. Thomas Vaessens, Ongerijmd succes. Poëzie in een onpoëtische tijd. Vantilt, Nijmegen 2006. 14 ANTHOLOGIE 1. Partituur voor vlinderbloemigen ­ Gust Gils hoera wij werden uitgenodigd (het onbetwistbaar voordeel een edelman tot vriend te hebben) voor een jachtpartij op de inlandse boomkikker hier gaan wij dan het sein is gegeven (de zang der herten viel stil in het gewei van de struiken) het ondier wordt beslopen en even later opeens PANG kanonschot dat alles rood maakt en vloeibaar de achtervolging werd ingezet door vier naakte medusas per bromfiets het kan alles zeer spannend zijn maar verstaan wij elkaar goed dit lieve lea of rhea is onbegonnen werk voor ons eenvoudige planteneters wij gaan aan een of ander kafeeterras zitten en ik heb een voorstel laat mij uw noordoostenwind zijn 15 2. Marsua ­ Hugo Claus De koorts van mijn lied, de landwijn van mijn stem Lieten hem deinzend achter, Wolfskeel Apollo, De God die zijn knapen verstikte en zwammen, Botte messen zong, wolfskeel, grintgezang. Toen vlerkte hij op, gesmaad, En brak mijn keel. Ik werd gebonden aan een boom, gevild werd ik, gepriemd Tot het water van zijn langlippige woorden in mijn oren vloeide, Die ingeweld begaven. Zie mij, gebonden aan de touwen van een geluidloos ruim, Geveld en gelijmd aan een koperen geur, Gepunt, Gericht, Gepind als een vlinder In een vlam van honger, in een moeras van pijn. De naalden van ijzel en zand scheuren mijn huid. Mij heeft niemand meer genezen. Doofstom hangt mijn lied in de hagen. De tanden van mijn stem dringen alleen meer tot de maagden door, En wie is maagd nog maagdelijke bruidegom In deze branding? (Een bloedkoraal ontstijgt in Vlokken mijn hongerlippen. Ik vervloek Het kaf en het klaver en de horde die op mijn daken De vaderdag uithangt ­ maar gij zijt van steen. Ik zing ­ maar gij zijt van veren en gij staat Als een roerdomp, een seinpaal van de treurnis. Of zijt gij een buizerd ­ daar ­ een wiegende buizerd? Of in het zuiden, lager, een ster, de gouden Stier?) Mij heeft niemand meer genezen. In mijn kelders is de delfstof der kennis aangebroken. 16 3. N.Y. ­ Hugo Claus I Over de rimpels van het asfalt, in de stoom die vanuit de roosters welt dragen negerkrijgers gedrieën een roze zomeravondjurk als de vrouw van een senator In het schiereiland van beton, in de bronzen paleizen - lekbakken voor de knorrige jets daarboven koopt iedereen de sigaret van de man die denkt, eet iedereen het gemalen vlees met nikkelen tanden, wast ieder zich in filmsterrenmelk. Wat beveiligt mij tegen deze kanonnenkoorts? Een tekening rond de linkertepel welsprekend uitgevoerd door Tattooing Joe, the electric Rembrandt. 17 4. `Heilig zijn is zwijgend wonen' ­ Paul Snoek Heilig zijn is zwijgend wonen in de brandende bomen der waarheid, is in de aarde zien langs de ogen der wortels het moeilijke vliegen der vogels of achter een berg het groter geheim van de bergen. Ook denkt men na over het voedsel der vlammen, de wufte dieveggen van het luchtig vuur, of over de afgod, zijn aftocht historisch, eens voltrokken de verbrokkeling der wolken. En op de afgedreven drempel staande ver zie ik het huis met luister, waarin de mensen mij bewoonden en kwamen om er lang te overnachten en gingen om spoorloos mijn vrienden te zijn. De grote zee gaat immers onder in de kleine zon. 18 5. oude snaar ­ Karel Jonckheere Eindelijk veilig de schemer beleven die opklaart uit de misdadige dag. De dieren heb ik droog voeder gegeven. Gij vraagt of de haard reeds branden mag. Het hout lag gereed. De vlam op uw handen heeft in de zomer haar les niet verleerd. Vertrouwd betast ze 't gezicht van de wanden. De ziel in het koper is weergekeerd. Kom voor het raam. Boven franjes van dennen Heft zich een teil vol dooraderde schijn. Een teunisbloem komt de avond verkennen Om straks in het donker inkeer te zijn. Nog is het geen herfst. De weemoed kan wachten. Hij kent ons vanouds. Hij zal het verstaan en eenzaam in een oud nest gaan vernachten. Wij hebben recht op een zachter vergaan. 19 6. Vijfde gedicht voor Maria Magdalena ­ Paul Snoek Van je eerste tot je laatste lichaam, liefste, laat mij al de minnaars zijn. Eerst de jonge danser, zacht en eenzaam, die je speeksel zoekt en drinkt als wijn. Later de gevreesde die zijn mieren jaagt van hoer naar hoer, tot onze schade, Soms de sterke met verstilde spieren, hemelsbreed van blijdschap en genade. Laatst de vader die het zaad zal dragen, van je vrucht de vruchteloze pijn, en aan al je lichamen zal vragen: liefste, laat mij de geliefde zijn. 20 7. Denkend aan vroegere gedichten ­ Herman de Coninck Wij waren jong, wij sprongen te paard op de taal en reden heersend de velden door, slingerend lasso's van woorden naar alles wat we wilden veroveren. O, het waren dolle roekeloze tochten, pas toch een beetje op, riep Kees Fens ons nog na. En `s avonds stond de taal nog na te trillen, op stal in een gedicht, hinnikend van heimwee naar de maan en naar de verste betekenissen. 21 8. Autonoom ­ Roland Jooris de ruwheid van een steen laat geen lawaai van houwen zien compact onaf houdt hem het licht afzijdig ongrijpbaar op de grond van zijn gewicht hoe maak ik ooit zo aanwezig het zwijgen van een gedicht 22 9. Verhaal van een ooggetuige ­ Paul Snoek Zowat driehonderd mannen zitten in een kring Het is ijskoud en ze zijn naakt. Ze beschermen hun blote vrouwen en kinderen tegen de scherpe zuidpoolwind. Soms mag een oudere man de kring verlaten om wat warmte op te doen tussen de vrouwen. Vaak krijgt hij dan een stukje rauwe vis. Daarna neemt hij opnieuw zijn plaats in, want bij de mensen blijven de mannen altijd mannen. Er nadert een helikopter door zeehonden bemand. Het zijn geleerden, technici en godsgezanten. Ze maken films en droppen helgekleurde zakken met voedsel. Er staan goede woorden op de zakken. Op zeker ogenblik schoudert een zeehond zijn geweer en hoewel hij weet dat op het doden van mensen zware straffen staan, gaande van 500 dollar boete tot een jaar hechtenis, legt hij een rechtstaande man, de mooiste van allen, neer. 23 10. Deur ­ Hubert van Herreweghen Een deur een deur een deur een deur zeg ik een woord het is al poëzie omdat een andere gek door een andere scheur ziet wat ik zie, ziet wat ik niet zie. 24 11. Le plat payé ­ Jotie T'Hooft Veel is er gestolen, er wordt beslopen en beraamd: hinderlagen liggen daar voor hinden klaar. Het regent er. Tussen korte benen van kerktorens stroomt gauw volk, rivieren her en der waar achteloos boten bloot op drijven. Zwaluwen komen er telkens minder: onder hoevedaken hangen hun nesten leeg of boeren stoten ze stuk, toevallig, bij het dorsen dat elders gebeurt. Enige varkens, schaduwen flankeren hun lawaai of smoren het. Langs trage koeien passeren treinen waarin reizigers achter ruiten verstijven En niet lang blijven. Hier baarde oefening vermoeidheid en moeheid een vroege, lakse dood. 25 12. Even ­ Herman de Coninck Geluk is ineens, zaterdagnamiddag in de trein naar Amsterdam, weten dat het niet voor jou is weggelegd. En daar hoe dan ook erg rustig van zijn. Goed, dat weten we dan, dat hoeft niet meer gezegd. Er vallen tenslotte nog andere dingen te beleven. We gaan naar Amsterdam kijken, en niet naar elkaar. En er is een voorzichtig-zijn met wat je even mag hebben, hooguit voor een paar jaar. Zoiets als elke dag opnieuw weer honger krijgen, zoiets als elke keer met jou weer hijgen en hijgen en hijgen. En dan is het voorbij. En wie weet, nooit gebeurd. Dan blijven ik en jij. Geluk is vandaag nog dingen willen schrijven als 'jouw ogen en hun sterrelingse pracht'. Godgod, nee zeg. Maar het is koud. En ik wil blijven bij jou. Omwille van de nacht. 26 13. Het vierkant ­ Nic van Bruggen Hij, in dit ervaren van het kwadraat Zijn geheim bewegen, puin en dure dood. Aan hem niets dan de node trouwe nood In dit verschaald verhaal van verraad. Niets. Maar, zoals 'n vriend met haat, Siert hij zich met veilig schoon schroot Van vernieling in oeverloos avondrood Van herinnering en laf gebed om aflaat. En 't lelijk litteken van tederheid Is dit vertoornd vierkant in deze tijd Van heilig, eeuwig, helend verdriet. Hij, trots en triest, op de diagonalen Van dood & liefhebben, tastend in annalen Naar wie zijt gij, gij ­ wel en niet. 27 14. Aan mijn vrienden, die ik niet wil vernoemen ­ Hugues C. Pernath Aan mijn vrienden, die ik niet wil vernoemen Omdat het vernoemen de vriendschap vernedert, En vernedering de vreugde verbreekt Die tussen jullie en mij, tussen mij en jullie De jagende jaren draaglijk zal maken. Misschien omdat ik geen hitte vrees, Maar koude ken. Misschien de trage reizen Van het afdalen in elkanders nacht En onder kwade manen het morren van het morgenuur. Wij namen kennis van onszelve, van de schade Die werd aangericht, en grillig vervormd, gebroken Van de schaduwen die wij overschouwden. Nergens mijn gedachten, nooit gedaanten Die bij treinen treuzelen, ik verbreek Mijn ban en bied doordauwde domeinen In bestofte ruimten waar de rede verschuift. Ook dit moest ik niet schrijven, Het woord niet meer verklaren, de weemoed Niet eens verzinnen. Want wat mij met jullie bindt Zijn de banden van een onzekerheid Waarin weinigen ooit vertoeven, Waarin weinigen ooit dezelfde taal, dezelfde tucht Verzinnen en niet meer bidden. De vluchtvelden waar wij onze, splinters verdelen En de motieven herstellen van elkanders gehavend tapijt. Misschien is het de tijd, de plaats Of alles wat zich daarbuiten bevindt, Of zijn het de ogenblikken die langer duren Die onze onderlinge eenzaamheid bepalen Tot een soort leven dat wij leiden, een vervreemden Aan wat als waarheid wordt weerhouden, Als weelde wordt verplicht en ons verouderd Misschien is het onze wanhoop ten prooi En zodoende de schoonheid ten spijt. Geven is geen schande, want geven brengt verdriet In dit land waar de zon ons nooit dronken maakt Maar droevig en verward in de wilde groei Van de verbeelding en het geuren van het kruid. Terwijl ook wij, niet aan de dood ontkomend Misschien toch aan de vlucht weerstaan En aan onze verbazing van verschrikkelijke duur. 28 Omdat wij nooit zullen eindigen in onszelve, Nooit zwijgend in de vlammen zullen staren Hebben wij zoveel met elkaar gemeen. Niet ons hart dat op het andere hart gelijkt Niet eens een woord waarvoor wij beven Elkanders leugens beamend en dankend voor de slaap Die wij elkaar nooit gunnen, In het telkens weer teloor gaan Van het schokkend rad waarop wij draaien. Winters hebben ons verwonderd, zomers Ons verzadigd, en hier en daar het wantrouwen Dat wij met elkaar delen en ontwarren. Terwijl wij steeds opnieuw weer wakker worden En hopen dat alles nu voorgoed voorbij is Of dat tenminste, alles niet opnieuw begint. In een windstille wereld, waar systemen ons verplichten Tussen de vijandige tinten van vijvers die verzanden En waar in het schor de liefde het leven laat. In de onwerkelijkheid van ons geloven, Niet gekerfd in de grauwe kleuren van het grauw Maar geëtst met de bijtende zuren van het zien, Beschrijf ik jullie, vrienden die ik niet vernoem, Met de eenzaamheid van mijn persoonlijk alfabet En met de weinige dingen die ik waardeer. Een handsvol hoop, een handsvol handen. 29 15. een generatie ­ Luuk Gruwez nog jong noemt men mijn generatie, wijl zij zo gelig als heel oude boeken is en reeds onkennelijk bestoft tot in de ziel. zij leeft van wuiven en verstrijken, haar lied is van een misthoorn 's nachts, en in de palmen van eenzelfde hand klemt zij de nachtelijke wijzer van de klok, het lemmet van het scherpste mes. want tere dingen die zij leerde te beminnen, al wat vergaat vergaart zij in haar prentenboek: seizoenen vol verleden, en de verste streken waar zij eens geweest is en nooit weer. een schaarse beeldspraak kleedt haar ledematen aan ­ een hand slechts die vertwijfeld schaamte dekt wanneer een god kwistig zijn rimpels strooit, haar naakter maakt naarmate met meer tijd getooid. zij wou zo jong en oud als eeuw en wereld zijn en ongerept als ochtendlijke sneeuw, maar raakte 't enkel met zichzelf niet eens. ­ straks lost zij wel zichzelve op. 30 16. Verjaardagspartij ­ Dirk van Bastelaere Al ben ik een hand met een taartschep Ik heb ze weer bij elkaar: withaar, roodhaar, Doodhaar. In de lens mort een vroeger jaar. Hun instrumenten liggen als door slaap Bevangen neer. Dwarsfluit, cello, altviool. Waren ze transparant als diepzeevissen Ik hoefde naar hun staat, intentie niet te gissen. Rustig gaat een kleine borstkas op en neer. Ik kan me wel afvragen hoe wij ons verhouden. Als de afbeelder tot het getekende, Memorie tot het vergetene of de steller Van eisen tot weerspannigen, die in de projector Niet zomaar oplichten willen. Of is het als breker Tot het gebrokene? Hun glimlach is onmogelijk. Wie beeld ik me in Dat ik ben. Er sleept een stem Zich voort op een band. Klinkers die ik niet Met de beste wil van de beste wereld Tot een woord slaan kan. 31 17. Realisme ­ Tom Lanoye De eerste twee gedichten omgewerkt, van onleesbaar klad naar in het net, op extra dik papier getikt en met de hand getekend, wat al niet, en ze daarna in vieren gevouwen in een envelop geschoven, en de envelop voorzichtig, ter hoogte van mijn hart, in het zakje van mijn leren jack geborgen. Dan op pad. R. zit in Café De Fiets als altijd bij de flipperkast, zijn shagje rollend. Hij wil een de Koninck, ik drink Spa. We praten over de vakbond, Guido zijn gezondheid, het weer. Zeg, vraag ik terloops, wat vind jij eigenlijk van poëzie? Yk, gedichten, bah. Hij trekt zijn neus op. Ik moet opeens denken aan de moedervlek rechts onder zijn navel. Gedichten, zegt hij, waarom vraag je dat? Oh zomaar, zeg ik, en we praten voort over het openbaar vervoer en Jules Croiset. Een uitermate boeiend en verhelderend gesprek.