Inleiding in de taalkunde - terminologie Fonetiek en fonologie * articulatie; spraakgeluid, spraaksignaal, spraakketen * spraakorganen * passieve: tanden, tandkassen, zachte en harde gehemelte, stembanden * actieve : lippen, tong * fonatie, apertuur, strictuur * klanken: Medeklinkers: * manier van articulatie: plof-, wrijf-, vloei-, neus- en glijklanken (occlusie, constrictie) * plaats van articulatie: labiale, dentale, alveolaire, palatale, velaire, uvulaire en glottale klanken * stemgeving: stemhebbend, stemloos Klinkers: * voor-achter, hoog-laag, gerond-ongerond * distinctieve kenmerken * minimale paren * foneem, grafeem, allofoon * morfofonologie * assimilatie * allomorf * orthoëpie Morfologie * woordsoorten * zelfstandig naamwoord (geslacht, getal; telbaar, niet-telbaar, singulare tantum, plurale tantum) * bijvoeglijk naamwoord (stellende, vergrotende, overtreffende trap) * voornaamwoord (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend, betrekkelijk, onbepaald, uitroepend, wederkerig, wederkerend) * telwoord (hoofd- en rangtelwoorden) * werkwoord (persoon, getal, werkwoordstijden) * bijwoord * voorzetsel (voor- en achterzetsels) * voegwoord (nevenschikkend, onderschikkend) * lidwoord (bepaald, onbepaald) * tussenwerpsel * toevoegsel (affix), voorvoegsel (prefix), achtervoegsel (suffix), uitgang Lexicologie * ethymologie, lexicografie, onomastiek (eigennamen) * woord – vorm en betekenis (vorm arbitrair – willekeurig) * inhoudswoorden, lexicale woorden (autosémantika) x functiewoorden, grammaticale woorden (synsémantika) * lexeem * idioom * Betekenisrelaties * Paradigma/Syntagma * Synoniemen, Hyperoniemen en Hyponiemen, Antoniemen, Polysemie en Homoniemen Sytaxis * Constituent * Constituenttypen: nominale, verbale, adjectivische en adverbiale constituenten * Type betekenis: referentieel, attributief en procesbetekenis * Functie van constituenten: predikaat, argument, adjunct * Hoofd x Modificeerder * Constituentstructuur: haakjesmethode, inspringmethode, boomdiagraam * Valentie