Les 27.10.15 Ben je thuis? Je bent thuis. Wij zijn niet thuis. Wie ben je? Wij hebben een kind. U bent hier. Zijn jullie hier? Wat is je achternaam? Wat is uw beroep. Gisteren Vandaag Morgen (morgen s´ochtends- zítra ráno) Eergisteren Overmorgen Waar kom je vandaan? Ik kom uit…./ Ik ben uit….Tsjechië Doe het boek open.- opendoen ik doe het boek dicht. Waar woont u. Leg de pen op het boek.- leggen Loop naar de deur. Zoeken Ouders: De Moeder- mama De Vader- papa De Broer De Zus De familie Het gezin Vlakbij/ dichtbij Ontmoeten Zeggen Een beetje Zakendoen De Zaak- Veel Geen Moeten Schoen- schoenenfabriek De Fiets fietsen fietsenfabriek Ik pak, jij pakt, u pakt, hij pakt, zij pakt, wij pakken, jullie pakken, zij pakken Ik kom, jij komt, u komt, hij komt, zij komt, wij komen, jullie komen, zij komen De taal De tongue