THE FORMOSAN ENCOUNTER Notes on Formosa's Aboriginal Society: A Selection of Documents from Dutch Archival Sources Volume I: 1623-1635 Edited by Leonard Blusse, Natalie Everts & Evelien Freeh Published by Shung Ye Museum of Formosan Aborigines Taipei 1999 4 The Formosan Encounter Documents 1623 5 This could be arranged satisfactorily by using the kidnapped Chinese4 but as many Chinese live in Tayouan, they could incite the natives to make war against us, which would be greatly to our disadvantage. (In October, 1623. Commander Reyersen himself made a trip to Tayouan in order to survey the local situation. In the following November two merchants, Jacob Constant and Barend Pessaert, made a two-day trip to Soulang. Reyersen returned to the Pescadores on November 18, 1623.) 5. Description of the village of Soulang on the island of Liqueo Peque-no5, its situation, the daily life of the people, wars, and so forth, as far as we have discovered this and learned from our own experience. VOC 1081, fol. 105-109.« fol 105: "Scheepende van de reede van Taijowan naer de Stadt Soolangh set men sijn coers Noordoost ten Ooosten aen, totdat men compt bij 6 a 7 eylan-deckens, die geheel vlack, ende sonder heuvelen sijn met groene ruijchten sender geboomte gewoosen. Deselve altesamen aen backboort van sich latende, de lenghte van ontrent 2 a 3 musquets schoots, alwaer men grant heeft op 5, 4 en 3 voeten waeters minder ofte allensckens totdat men ontrent het verdroncke en moerassich lant van de cust van Lique Pequeno comt, twelck heel laach en onganckbaer is door de scherpe wortelen. die daer uit de bracke gront voort spruijten, daer men niet meer als een ofte ten uytersten 1 'A voet waters heeft (soo dat men hier de Chineese champantgens voort ende over sleepen moet), totdat men alle de voorsz. eylandekens verbij, ende op ontrent een gootelingh schoots, het voorsz. verdroncke lant genaeckt is, het welck ontrent 4 a 5 mijl van de voorsz. reede van Taijowan mach^syn. Hier sal sich terstond een emboccadehro ofte mont van een revier openbaren, hebben de wijde van ontrent 50 passen in het incomen, daer men allenskens dieper water crijcht, tot de 20 voeten ende meer toe, dat is vol santplaten, door het scheuren van aff en oploopende stroomen, gemenght met de cromic-heyt des voorsz. reviers gecauseert, twelck den voorsichtigen genochsaem ende lichtelijck te mijden sal sijn, ist bij soo verde hij yets op reviere bedre-ven is. Dese revier ontrent 'A van een hollantse mijl opgevaren sijnde vint men een harde, vlack, ende done camp ofte stuck lams, palende aan het voorsz. scherpe ende wortelachtich morasch, sonder eenich teijeken ofte merck, dat aldaer de plaetse is, daer de champans der Chineesen aenleggen alsoo de vloet het water van de reviere (die hier noch sout is) over't voorsz. lant doet loopen, waer door de mercken afgespoelt, ende te niet worden; welck vloet de voorsz. camp ofte gront, deselffs soo brack maeckt, dat de son daer over schijnnende alst water gevallen is, een natuerlijck sout bact, twelck de passanten, doort flicker van de sonne d'oogen doet schemmeren soodat het wonderlijck bequaem soude sijn om soutpannen te maecken de natuer deslants met onse ofte der Chineese indust[rie] een weijnich geholpen sijnde. Ende alsoo ick dagelijcx mercke, de Chineesen met d'inwoonders in sout waeren met de Chineesen handelende 't welck sij met wancans uit China brachten, communieeeren het selve met cappitein China, hem vragende waerom de Chineesen sout uijt China herwaerts over brachte naerdemael de naeruere van 't lant, door 't toedoen van de son en zeewater, het selve haer in overvloedicheijt was schenckende. Creech hierop voor antwoort dat dit fol. I05v.: de Chineesen seer wel bewust was ende schrander genoech waren omtselve uijt deese naturelijeke mildicheijt te trecken, dan soo wanneer sij het selve de inwoonders eens voor gedaen souden hebben, den proffijt geven-de handel der selven te niet soude gebracht sijn, als sijnde een cunst en we-tens, die alleenlijck doort gesicht geleert can worden. Derhalven haer tot in dese heeme devotie ende simpelheijt waeren houdende. Comende weeder tot ons propoost, soo gaet men van de oevere van reviere over het voorschreven soutlant ('t welck vlack, door en cael is) door een bebaent pat, 't welck leijt tot eenighen velden, die al gepagert sijn met rijs ende andere groenten besaijt, ontrent dewelck eenighe cleene huijskens ofte schueren staen, van bamboese ende stroo opgemaeckt tot gerief dergeenen dit lant bearbeijden. Tusschen desen leijt het pat door en breinght op een wech,